‘Amsterdam… Spreek dien naam nog eens uit: Am-ster-dam. Er zit iets ruigs en stoers in die klanken. Am-ster-dam: het visschersdorp, dat zich geleidelijk tot de machtigste koopstad van Europa heeft opgewerkt – in menig opzicht nòg aan de spits. In eigen karakter, in financieele beteekenis, in handel en scheepvaart, in architectuur, kunsten en wetenschappen!
Wij staan aan ’t begin van het Damrak. Achter ons het Centraal Station, ’t werk van den grooten bouwmeester Dr. P. J. H. Cuypers: links voor ons de Beurs, door Dr. Berlage gebouwd. Hendrick de Keyser en Jacob van Campen, de geniale Amsterdamsche bouwmeesters van onzen gouden tijd, hebben hunner waardige opvolgers gehad. En zij hebben ze nog. Dit zullen jullie straks in de buitenwijken wel zien.
Maar hier staan wij op het Damrak. Een moderne asfalt-vlakte, een boulevard, waar trams en auto’s voortsuizen langs het breede trottoir. Café’s en winkels begrenzen de straat aan de eene zijde; daar aan de andere is een stuk van het oude “rak”, het water, en het Dam-rak was het stuk van den Amstel buiten den Dam.
Hier, op deze plek, op den moerassigen bodem, is vele eeuwen geleden Amsterdam gegroeid, het eerste begin… in deze kleine, drassige rivierdelta, waar de Amstel viel in de Zuiderzee. Op een zandplaat, den uitersten uitlooper van het Gooi, hebben wellicht de oudste visschershutten gestaan… Fantasie en legende en romantiek hebben vrij spel, want wij weten het niet; van het oudste begin is totaal niets bekend.
De visschers en schippers hebben eenmaal, misschien meer dan tien eeuwen geleden, hun beschermenden dam in den Amstel gelegd; en het water buiten den dam werd een haven, en een U-vormige dijk is er om gelegd: zijn wereldberoemden halve-maan-vorm heeft Amsterdam aan dien alleroudsten dijk dus te danken gehad.
De visschersbuurt groeide; de overzeesche koopvaart begon. De koopstad Stavoren neigde alreede ten ondergang; de ster van Amsterdam rees, met die van Kampen en Hoorn en Enkhuizen; de graanvaart op de Oostzee, de handel op Hamburg en de Hanze-steden hebben welstand en eindelijk rijkdom gebracht. In 1275 heeft Floris V zijn beroemde handvest geteekend, waarin hij “den lieden die bij Amstelre-dam wonen” tolvrijheid voor zijn geheele graafschap verleent: hij zou het niet hebben gedaan, wanneer het een vlek zonder beteekenis of bekendheid in dien tijd ware geweest.
Na 1300 is met het stadsrecht de groote opbloei gekomen. De burgwallen, in steeds ruimere concentrische bogen, dagteekenen uit dezen tijd, de veertiende eeuw. Aan de “Oude Zijde”, den Oude-Zijds-Voorburgwal, rijst nog de Oude Kerk, groot en verweerd, uit allerlei perioden en stijlen, een Gothisch heiligdom, dat eens de parochie-kerk was van Amsterdam, de St.-Nicolaas-kerk; want St.-Nicolaas, schutsheilige der zeevaarders, was ook patroon van de zeevaarders-stad. Groot en verweerd en ruig en melancholisch staat de kathedraal op haar nauwe pleintje: sinds meer dan drie en een halve eeuw “hervormd” bedehuis en laatste rustplaats van admiralen der stoere republiek.
Het vrome Amsterdam der mystieke middeleeuwen, vol kerken en kloosters en kapellen, hier tusschen de poorterswoningen aan de burgwallen in… Stad van den vechtlustigen Gijsbrecht van Aemstel, stad ook van Karthuizer monniken en nonnekens van St. Agnes… Het Ceciliënklooster nu nog stadhuis; de Agnieten-kapel eens zetel van het Athenaeum Illustre, nu weer deel van de Amsterdamsche universiteit… En het stille, diep-indrukwekkende Begijnhof, dat kostelijke bezit der historische stad, bij een uitleg in 1367 gesticht, bewaart ook de herinnering aan het middeleeuwsche; het is levend verleden, het is zóó uit den tijd van het Mirakel, het wonder van den heiligen ouwel, dat in 1345 zou zijn geschied…
O! Amsterdam van de middeleeuwen: stad die Vondel in zijn verheven “Gijsbrecht van Aemstel” ons heeft laten zien, al maakt hij haar grooter dan zij in werkelijkheid ten tijde der heeren van Aemstel geweest is…
O! middeleeuwsch Amsterdam, dat jaarlijks één keer, in den Stillen Omgang, herleeft, wanneer bij nacht de scharen van tienduizenden biddend om de “heilige stede” loopen, de plek waar, tusschen Kalverstraat en Rokin, eenmaal de roomsche kapel van de Nieuwe Zijde ter gedachtenis van het wonder verrees…
Gij zijt weggevaagd door de Reformatie, den protestantschen greep naar de macht, de verandering die zich in 1578 zoo ijlings voltrok! Voor Amsterdam wachtte toen, onder de nieuwe heeren, de calvinistische en toch vaak zoo libertijnsch-gezinde burgemeesteren en kooplieden, de nieuwe toekomst: eerste handelsstad ter wereld te worden! Dit andere wonder is toen volbracht!
Het nieuwe Amsterdam
Ziezoo, wij zullen nu op stap gaan. Wij rukken ons los van het oude, de geschiedenis: heelemaal los! De geschiedenis van de Republiek komt straks nog terug: wij willen nu eerst het nieuwe, het Amsterdam van de twintigste eeuw, het ook zoo verbazingwekkende van groei en voorspoed, het jongste Amsterdam van onze dagen met jullie, al zwervend door de stad, gaan zien.
Neen, dit kun je niet loopen, niet op één dag. Een fiets is ’t beste, en als je dan alles zien wilt, Oost, West, Zuid en Noord, met tuindorpen en landelijke gedeelten en villa-wijken, dan zal ’t allemaal nog nauwelijks gaan op één dag. Het is Groot-Amsterdam sinds 1921, begrijp dat goed; het heeft dorpen en weiden in zich opgenomen, en op de polderlanden een groot gedeelte ervan, nieuwe wijken gesticht. Amsterdam heeft nu een oppervlakte van ruim zeventien duizend hectaren (vóór 1870 zijn het er drieduizend geweest!), dus er zoo-eventjes in een paar uur doorheen te rennen en toch werkelijk wat te zien, dat gaat zoo maar niet. Maar let nu even op, het is dus als volgt gegaan.
Tot omstreeks 1870, nietwaar? was het oppervlak van de gemeente maar een drieduizend hectaren groot. Maar toen barstte de stad dan ook aan alle kanten uit haar mantel, ja! werkelijk haar ommanteling: de oude wallen, en die zijn omstreeks die dagen geslecht. Op aandrang en onder leiding van den nobelen en genialen dr. Samuel Sarphati (toch maar een gewonde huisdokter, geen raadslid, wethouder of wat ook, maar hij bestuurde het bestuur, zoo is het genie!) – was het Paleis voor Volksvlijt in 1864 aan den uitersten buitenrand van de stad gesticht, en nu liggen de puinhoopen (sinds den brand van 1929) haast midden in de stad! De uitbreiding van 1870, met annexatie, is door nieuwe uitleggingen (annexatie van 1896) gevolgd, maar steeds weer was het gebied te klein: de annexatie van na den oorlog, 1921, is radicaal geweest. Die nieuwste deelen moeten wij zien.
Naar de “randgebieden” en landelijke gedeelten moeten de liefhebbers zelf maar eens gaan: de Watergraafsmeer, en naar den grooten overkant van het IJ, een ware industriestad, maar waar toch ook oude vredige dorpjes als Ransdorp en Zunderdorp en Schellingwou’ met gemeentelijke arbeiders-“tuindorpen” uit den jongsten tijd (dat zijn heel andere “dorpen”) afwisselen; samen gaan we met jullie op stap naar West en naar Zuid.
“West” is in hoofdzaak een kleine-middenstands- en de arbeidersbuurt. De gedeelten, die voor en die na den oorlog gebouwd zijn, loopen ineen; maar vergissen kun je je niet. De strenge, sterke stijl van de blokken, het zware, massale, kubistische – dat is het nieuwe. Dwars door dit groote plan-West loopt de breede Hoofdweg; van het Suriname-plein over het Mercator-plein naar den Haarlemmer-weg. Ziehier Amsterdamsche architectuur van dezen tijd: die pleinen, die straten, die forsche straat-wanden, waarachter duizenden woningen schuilen – dat is nu stedebouw en woningbouw in het groot.
Ja, in het groot! In 1922, toen de woningnood drong, is men hier aan de stichting van een plan van zes duizend woningen begonnen, op z’n Amerikaansch, een heele stad tegelijk, de muren der blokken werden gemaakt van beton, om later met baksteen te worden bekleed: reusachtige geraamten verrezen, en in een paar jaar was deze reuzenonderneming voltooid. Nu staan wij er midden in – ziedaar het vreemde, wijde, strakke, gedurfde, maar echt-grootsteedsche Mercatorplein, met zijn vierkante torens, zijn arcaden-bouw voor de winkels, zijn on-Amsterdamschen aanblik… Neen, “mooi” is het niet, vinden jullie misschien? …maar wèl is dit gròòte architectuur.
En het zesduizend-woningen-plan, eens een wonder, verzinkt nu haast in de uitbreiding hieromheen… Een nieuw stuk van “West” is in aanbouw, bij de Kostverloren Vaart, waar ook de Centrale Markthallen worden gebouwd. O! wonder van den eeuwigen groei…!
Om Amsterdam heen ligt tegenwoordig, zie maar op de kaarten, in wijde boog de U-vorm en ommanteling van de twintigste eeuw: de bijna voltooide ring-spoorbaan, die het Centraal Station van het àl te drukken goederenvervoer, misschien eenmaal ook van een deel van ’t personen-vervoer, moet ontlasten: uit Noordelijke en Westelijke richting, en uit de havens-West als zij er eenmaal zijn, zal het transport om Amsterdam heen naar het Oosten en ’t Noorden gaan. Volg nu deze lijn (die veel te dicht bij de stad ligt, de snelle groei was te weinig voorzien!), en wij bereiken het knooppunt van West en Zuid: het wonder-ruime plein van het nieuwe Stadion, dat in 1928 door de Internationale Olympische Spelen is ingewijd – zie het aan!
En nu verder, naar Zuid. Het nieuwe Amsterdam-Zuid, Berlage’s plan, den lusthof en het paradijs van architectuur… Berlage heeft in 1903 dit plan al ontworpen, maar uitgevoerd is het pas nà den oorlog voor ’t grootste deel; zelfs nu wordt nog steeds eraan verder gewerkt. Het plan zelf is meermalen heel wat veranderd: dat kon niet anders, het heele leven veranderde zoo sterk, al voordat, en ook nadat, de uitvoering van Berlage’s denkbeelden begonnen was.
En fietsen jullie nu maar overal hier rond. En volg eens een flink stuk van het Noorder- of het Zuider Amstelkanaal: Berlage heeft het water in de stedebouwkunst hersteld, hij heeft de Amsterdamsche gracht doen herrijzen in heel nieuwen vorm: breed en open, met groen omzoomd – een heerlijk aspect geeft die tinteling van het water en zijn weerspiegelende werking te zien. En let op de bruggen, de forsche, breede, oorspronkelijke, door bouwkunstenaars ontworpen: op de prachtige nieuwe schoolgebouwen, die hier bijna vorstelijke paleizen zijn…
Langs de zestig meter breede, met groen beplante Apollo-laan, over de groote pleinen in dit duurste en verbijsterend-fraaie gedeelte van Amsterdam, met zijn statige villa’s en blokkenbouw, steeds wisselend en aldoor in harmonie – zoo komen wij in de buurt van den Amstel, waar eenvoudiger behuizingen maar even breede straten en lanen, en tallooze schitterende producten van architectuur verrijzen. Hoog boven alles uit onze wolkenkrabber: kolos van twaalf woonverdiepingen tusschen twee groote pleinen in. Bij uitzondering is zulk een torenachtige flatbouw hier toegelaten; een merkwaardigheid en bezienswaardigheid, van binnen en buiten, van ons grootsche en verbazingwekkende nieuw-Amsterdam.
Geen wonder dat alles hier indrukwekkend is: de Amsterdamsche architectenschool, die mannen als wijlen De Klerk, Rutgers, Staal, Kramer en vele anderen van naam voortgebracht heeft, is waarlijk niet zonder reden beroemd. Wie dit gezien heeft, heeft iets geheel eenigs-ter-wereld aanschouwd!
De “city”
Ziezoo, na onzen tocht door een deel van de buitenwijken gaan jullie naar de Amsterdamsche city terug. Onzen weg nemen wij door het Vondelpark: nog altijd, met zijn vijftig hectaren, het grootste en fraaiste park van Amsterdam, omstreeks 1865 gesticht; toen is het een geweldige vooruitgang geweest. Sinds 1928 is men bezig met een “boschpark” van 875 hectaren, buiten de gemeentegrenzen grootendeels, in Nieuwer-Amstel, bij de Poel en de Nieuwe Meer – een werk, dat tientallen van jaren vorderen zal!
Maar nu naar de city! Dat is onze binnenstad, die in de eerste plaats den koophandel, winkels kantoren en banken, dient. Neen, zóó’n scherp-voltrokken city-vorming als te Londen, waar haast niemand meer in de binnenstad woont, is hier niet; en toch is de city-vorming sinds 1900, toen ze begon, heel snel gegaan. Vóór dien tijd dacht men aan afzonderlijke “woonwijken” bijna niet.
Onze voorvaderen dachten er heelemaal zelfs niet aan. De beroemde grachtengordels naar het plan van Hendrick de Keyser zijn eenmaal, als voornaamste verkeerswegen, met “koopmanshuizen” dus woon- en tevens werkperceelen, bezet; en onder die huizen zijn ware paleizen, met hun schitterende, strenge gevels, hun voornamen, rustigen, harmonieuzen bouw, in evenwicht ook met de breedte der kaden en de gansche omgeving; het is alles onvergetelijk schoon, grootendeels ook nu nog, al is het woonhuis hoogst zeldzaam geworden en ontsiert menig reclame-bord de statige gevels – de architectuur is nog vrijwel gespaard.
En de grachten zelf – het water daar tusschen de zware boomenrijen – zij zijn fraai èn nuttig; in overeenstemming met hun oorspronkelijk doel. Het vervoer te water, tegen 1900 zeer verminderd en haast verdwenen, is al lang weer herleefd, door de motorboot; niet voor niets hadden onze zeventiende-eeuwers de talrijke pakhuizen aan sommige deelen der grachten gezet! Maar zelfs in den stijl van die pakhuizen legden zij nog iets van hun stoeren, rijken, kunstzinnigen geest.
De grachtengordels van onze zeventiende-eeuwsche voorvaderen zijn ontworpen door den genialen Hendrick de Keyser, en uitgevoerd in twee deelen: eerst in 1612 en volgende jaren, en toen – na een rustpoos van ongeveer dertig jaar – in 1658 en daarna. Maar aan het geheele plan heeft Amsterdam tot omstreeks 1870, toen spoorwegen en stoomscheepvaart al lang heel nieuwe toestanden brachten, voldoende gehad!
De zeventiende eeuw: tijdperk van de groote genieën op elk gebied. Vondel, Rembrandt, de Ruyter, de Keyser, Jacob van Campen: al deze grooten hebben in die dagen in de koopstad geleefd. En met hen de trotsche, zelf bewuste, bekwame bestuurders, de rijke kooplieden met den vasten wil en den vooruitzienden geest.
En hun werk is de stichting van het Amsterdamsche Raadhuis geweest. Het Paleis-Raadhuis! Het beroemdste gebouw van Nederland, zoo kunnen wij zeggen. Maar dan niet alleen om zijn stijl – en toch, ga er eens vóór staan en kijk: zie die statige rust, harmonie en volmaakt evenwicht van dit renaissance-gebouw! – maar in de eerste plaats omdat het groote monument voor den durf en het zelfvertrouwen van onze vaderen spreekt.
Ontworpen is het tegen het eind van den tachtigjarigen oorlog, toen er wegens den brand van het oude raadhuis een nieuw noodig was. Het eerste ontwerp van Jacob van Campen werd door het stadsbestuur te gering geacht: het gebouw moest grootscher en grooter worden. In het vredesjaar 1648 is men gaan bouwen: de inwijding is – lang vóór de voltooiing van het “achtste wereldwonder” – op 29 Juli 1655 geschied. Trouwens, men had wel héél hoog gegrepen: de bovenste verdieping is inwendig nooit geheel afgewerkt. De middelen schoten te kort, zelfs in dien rijken tijd!
Wij gaan nu met jullie het gebouw binnen. Aan de achterzijde, Voorburgwal. Het “Paleis” is sinds koning Lodewijk Napoleon vorstenwoning; onze koninklijke familie woont er slechts ’n paar dagen in ’t jaar. Dat geeft iets kouds en hols en onvriendelijks: beneden, waar de cellen der gevangenen waren en de Wisselbank en het Gerecht vroeger hun zetels hadden – o! die prachtige zaal van de “Vierschaar”, met Quellinus’ symbolische beeldhouwwerken, bezichtig die goed! – is de indruk van verlatenheid wel het ergst. Maar nu naar boven, om het groote wonder te zien: de Burgerzaal, beroemd tot ver in het buitenland, den grooten triomf der Nederlandsche zeventiende-eeuwsche architectuur.
Deze plaats, waar eenmaal alle burgers vrij mochten vertoeven, heeft de indrukwekkende schoonheid van een kathedraal, zoo ruim en hoog en waarlijk verheven, zoo schitterend gesierd met haar beelden, haar wereldbol, haar prachtige deuren, haar beroemd vloermozaiek, haar glanzende luchters van tienduizenden patent-olielampjes… En wij gaan verder, wij dwalen door de verlaten zalen met hun prachtige empire-meubelen en schilderijen van groote meesters: de Mozes-zaal, zoo genoemd naar schilderijen van Bronkhorst en Govert Flinck, voormalige vroedschaps-kamer; de Troonzaal, waar eenmaal de schepenen zaten; en eindelijk de befaamde galerijen om de burgerzaal heen – sinds Lodewijk Napoleon in dit gebouw, dat geen woonhuis was, eens zijn intrek nam, zijn de vroegere open galerijen door houten schotten, die bedriegelijk marmeren wanden gelijken (ja, klop er maar op, dat doet iedereen; ’t is werkelijk hout!) in kamers verdeeld. Een van deze vertrekken, die zoo kunstmatig hierin zijn gefabriekt, is de eetzaal onder Koningin…
Op deze galerijen komden de oude vertrekken, de huwelijkskamer en de desolate-boedel-kamer en de secretarie-kamer en nog zooveel meer vertrekken uit. Let toch op dat schitterend-fijne beeldhouwwerk met al zijn symbolen om de statige deuren…
Maar de galerijen zèlf zijn verknoeid, al zouden ze in hun ouden staat te herstellen zijn. Gelijk het uitwendige front van ’t gebouw ook veranderd en ten deele bedorven is: het ijzeren balcon en daaronder de gesloten glazen ramen, waar eenmaal een open galerij bestond.
Geen wonder, dat het verlangen naar verandering te Amsterdam nog altijd levende is. Zal het “paleis” ooit weer een zetel van gemeentelijk leven worden? Het is het oude en steeds nieuwe vraagstuk. Wij weten ’t niet…
Naast het Paleis de statige gothische Nieuwe Kerk, waar het regeerende hoofd van Nederland moet gekroond worden. Treed binnen in dit groote bouwwerk, de “kathedraal van het protestantisme in Nederland”. De kerk, die steeds zonder toren gebleven is, dateert uit de eerste helft van de vijftiende eeuw; zij is vele malen door brand geteisterd, herbouwd, veranderd, vergroot. Bewonder het prachtige vergulde koorhek, den zeldzaam-rijken kansel, het befaamde orgel met de beschilderde deuren; het praalgraf van Michiel Adriaansz. de Ruyter, de tomben van Jan van Galen, David Sweers en Van Speyk, Hooft en Van Baerle, Vondel en Da Costa, en zooveel meer beroemde Nederlanders, hier rustend onder eenvoudige zerken, met de duizenden, wier gebeente op deze plaats de rustplaats der eeuwen gevonden heeft.
Haven, handel en bedrijf
Neen, we beginnen er werkelijk niet aan, zoo al rondzwervend, den handel van Amsterdam te beschrijven, en al die economische dingen: ’t zou honderd- en duizend maal te veel worden voor ons toeristen-album! Amsterdam is de stad, waar de Nederlandsche Handel-Maatschappij zetelt – zie het indrukwekkende bankpaleis aan de verbreede Vijzelstraat, een werk van De Bazel – waar de Nederlandsche Bank en tal van groote particuliere banken hun hoofdkantoor hebben, en de Stoomvaart-Maatschappij Nederland, de Kon. Ned. Stoomboot-Maatschappij en zoo veel andere rederijen, deze alle vereenigd in het merkwaardige nieuwe “Scheepvaarthuis” aan de Prins Hendrikkade; waar het Koloniaal Instituut is en de Effectenbeurs, een van de allerbelangrijkste van de heele wereld…
Maar och, we kunnen zoo doorgaan en dan vertellen we in uren nog lang niet genoeg. Laten we daarom slechts dit zeggen, ook al is ’t eigenlijk overbekend, dat de handel van Amsterdam grootendeels “eigen” en geen doorvoerhandel is, dit in tegenstelling tot die van Rotterdam: en dat “eigen” handel wil zeggen, dat er ter plaatse “wereldmarkten” voor bepaalde producten bestaan. En als je nu eens zien wilt wat dat beteekent, wel, dan wandel je maar eens langs de Nes of de burgwallen, en je ziet honderden kantoren van tabaksmakelaars. Ziedaar de “wereldmarkt” op een paar hectaren grond. Voor rubber, koffie, coprah, kinabast en een heeleboel andere Indische producten is Amsterdam ook een centrum, en al die goederen passeeren de IJmuidensche sluizen en het Noordzeekanaal, en gaan via Amsterdam de wereld in.
Het Koloniaal Instituut! In het Zuid-Oosten der stad, even buiten de oude Muiderpoort, verrijst een nog vrij nieuw, heel langgerekt gebouw met vele torenspitsen; dit is het Koloniaal Instituut, gebouwd tusschen de jaren 1914 en 1922, dus in een uiterst moeilijken tijd. Maar het staat er nu als een kostelijk bezit van het twintigste eeuwsche Amsterdam. Wat dààr te zien is, laat zich in een paar woorden niet samenvatten. Maar als je binnengaat (en natuurlijk gaat alwie de stad wil zien dit handelspaleis niet voorbij!) denke dan om de volgende dingen:
Het Koloniaal Instituut, ontstaan uit het oude Koloniaal Museum (te Haarlem) van de Ned. Maatschappij voor Nijverheid en Handel, is een gezamenlijke stichting van: deze Maatschappij, het Genootschap “Natura Artus Magistra”, het Rijk, de provincie Noordholland, de gemeente Amsterdam en vele particuliere instellingen en personen; een grootsch resultaat van samenwerking! Het Instituut bevat in zijn schitterende zalen het machtige Handelsmuseum, een geweldige expositie voor koloniale propaganda, naast het hoofdgebouw en de afdeeling “Volkenkunde”, die de kennis van het leven der Indische volken verzamelt en verspreidt; in een afzonderlijk gebouw naast het hoofdgebouw, is het Instituut voor Tropische Hygiëne gevestigd, dat zeer nauw samenwerkt met de universiteit van Amsterdam… Neem toch een dag op z’n minst voor ons Koloniaal Instituut, en zie wat voor wonderen er zijn samengebracht.
En, den volgenden dag?… Kom! de havens door! De bootjes liggen, als het zomerseizoen er is, dagelijks aan het Rokin gereed. Wij varen eerst door de oude grachten, en weldra zijn wij in het aloude IJ. Nu eerst Oostwaarts, waar de oudste en drukste deelen der haven zijn.
Machtig en grootsch is het uitzicht over deze licht-nevelige en rustig-kabbelende watervlakte: de dokken en kaden en kranen, de zee-reuzen met hun pijpen en masten overal om ons heen. Het langgerekte IJ-eiland bereiken wij eerst: daar zijn de Sumatra-, de Suriname-, de Levant- en de Javakade, daar liggen de booten die op Oost- en West-Indië varen, die van de Stoomvaartmaatschappij Nederland in de eerste plaats. De Oostelijke punt van het eiland, niet ver van de Oranje-sluizen, nadert ook den ingang van het Merwede-kanaal, de verbinding tusschen Amsterdam en den Rijn, het kanaal zal ontzaglijk verbreed en verbeterd worden, wat de handel dringend van noode heeft.
Wij passeeren nu, om den Oost-punt van het IJ-eiland gezwenkt, het tweede aangelegde eiland hier in het nu afgesloten IJ, dat eenmaal een open reede was. En zoo koemn wij langs de Handelskade, benoorden Oosterdok en Marinedok, en dààr rijst weer het silhouet van het Centraal Station, en verder in Westelijke richting varen wij nu: rechts de groote werf en de dokken der Ned. Scheepsbouw-maatschappij, links de Houthaven, verderop de reusachtige, onafzienbare graansilo’s, en nòg verder de Coenhaven, de Petroleumhaven, onafzienbare ruimten… en bedenk nu, dat de gemeente nog groote uitbreidingsplannen voor haar Westelijke havenbekken overweegt!
Een stad is een aangekleede markt, zeggen de geografen. Wie Amsterdam aan den havenkant ziet, herkent terstond het costuum van de wereldmarkt!
We zullen ons Amsterdamsch uitstapje moeten beperken, – en er is nog zoo veel, zoo héél veel te zien. Bijvoorbeeld het Stedelijk Museum voor Moderne Kunst, niet ver in de stad; de oude Waag op de Nieuwmarkt, waar een historische collectie van de gemeente gevestigd is; het half-oude, half-nieuwe Prinsenhof, dat van klooster tot Admiraliteitshuis en logeergelegenheid voor de Stadhouders, en toen weer, in ruil voor het “paleis”, gemeentehuis is geworden; zeer sterk verbouwd en verfraaid omstreeks 1925. Dan onze vermaarde dierentuin, “Natura Artis Magistra” oftewel Artis, een der beste ter wereld!
Maar vergeet ook niet, het Rijksmuseum, Cuyper’s bouwwerk, rijk van buiten en rijk van binnen – denk alleen maar aan de Nachtwacht! – te zien. Dan zullen jullie begrijpen, dat het karakter van een wereldstad niet alleen in uiterlijke drukte en verkeer, ook wat dieper zit…’
In 1933 verscheen het derde deel van de succesvolle serie Zwerftochten door ons land. Na Gelderland en Utrecht was nu Noord-Holland aan de beurt om vanuit het oogpunt van de toerist in eigen land belicht te worden. De rol van toerist werd vervuld door Jan Feith (1874-1944), die de lezer in zijn teksten op persoonlijke wijze langs de mooiste plekjes in Noord-Holland leidde. Het album was een uitgave van de N.V. Koek- en Beschuitfabriek v/h G. Hille & Zoon te Zaandam. De bijbehorende plaatjes, met aquarellen van Bernard van Vlijmen, konden gespaard worden door middel van bonnen. Deze zaten bij alle artikelen van de Zaanse koekfabrikant verpakt.
Publicatiedatum: 25/07/2019
Vul deze informatie aan of geef een reactie.