Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Met Jan Feith door de Haarlemmermeer (1933)

Deze zomer neemt Jan Feith je mee op reis door onze provincie. Zijn historische teksten uit het album ‘Zwerftochten door ons land: Noord-Holland’ (1933) geven een beeld van zonnige duinen, drukke pleinen en pittoreske polders. Deze week: ‘De Haarlemmermeer als typisch poldergebied’.

‘Als een der eigenaardigste en meest treffende polderhistories, willen we jullie hier die van het vroegere Haarlemmermeer vertellen, van den tijd toen “het” nog ’n meer was, tot het onzijdig lidwoord eindelijk kon worden vervangen door “den” Haarlemmermeer. ’t Is een lange en boeiende geschiedenis…

Nadat onze zestiende- en zeventiende-eeuwsche waterbouwers volgens een geleidelijk ontwikkelden bouwtrant hun waterkeeringen en dijken gingen ophoogen, terwijl zij tegelijk het peil der ingepolderde stukken land en der boezemwaters wisten te regelen door stelselmatige drooghouding en bemaling, ving de Hollandsche polder aan, langzamerhand zijn typisch karakter aan te nemen. Men begon in te zien welke waardevolle stukken land daar op hun ontwikkeling lagen te wachten, indien men ze slechts bevrijdde van den water-overlast. Immers – het vruchtbare land lag gereed, rijk bestaan belovend voor veeboer en landbouwer, mits het omdijkte land kon worden vrij gehouden van het rondom dreigende water.

Hoe echter op de meest afdoende wijze al dit water te keeren?… ditzelfde water, dat in den vorm van plassen en poelen, als moerassen en meren tot schrik van het omringende lage land dreigde? Men wist, hoe onder het woelig oppervlak het vette, welige land nog toegedekt lag; als kostbare schat voor de menschen bewaard, wanneer slechts die watermassa’s op de een-of-andere wijze verwijderd konden worden.

Haarlemmer of Leydse Meer van het Hooge Heemraadschap van Rhynland, 1746. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

In den aanvang der dertiende eeuw ving reeds de overheid aan, de rechten en verplichtingen te omschrijven der eerste polderbesturen, welke onder den verzameltitel van “hoogheemraadschap” het geweldige polder-complex van Noord- en Zuid-Holland – zijn ontstaan te danken hebbend aan het eertijds zoo drassige meren- en poelengebied van den Rijn en al diens zij-riviertjes – onder den algemeenen naam “Rijnland” omvatte.

Van 1286 dagteekent de stichting van dit eerste Hoogheemraadschap in ons land; en tot heden is “Rijnland” in stand gehouden, weliswaar met wisselende macht, onder Filips van Bourgondië de grootste afmetingen aannemend, doch bij telkens gewijzigde reglementen, in den loop der eeuwen toch wel iets van zijn almacht inboetend.

Intusschen omvat de bevoegdheid van dit lichaam in beide provincies nog een oppervlakte van meer dan 100.000 hectaren, en strekt het zijn zorgen uit over een gebied, dat begrensd wordt tusschen IJmuiden en Scheveningen naar het westen, vandaar tot Gouda naar het zuiden, langs het Amstelgebied tot Amsterdam voor de oostgrens, en langs den Spaarndammerdijk tot Spaarndam als noordkant. Het overige in deze streken gelegen polderland behoort tot het Hoogheemwaardschap “Amstelland”, dat in 1525 van Keizer Karel V zijn “handvest” verkreeg.

De eenige manier, om in die vroegere jaren het stelselmatig droogleggen en indijken der verschillende grootere en kleinere polders te bereiken, bestond uit primitieve hulpmiddelen, nl. met behulp onzer watermolens. En eere dit nationaal embleem, inderdaad tot Holland’s roem geworden!

Voor het drooghouden der polders waren onze watermolens op den wind aangewezen. Voortdurend moest er worden doorgedraaid. Onophoudelijk hadden de onvermoeide wieken rond te wentelen. Want het lage polderwater moest soms tot een hoogte van vier meter worden opgevoerd, om het water in den boezem te kunnen brengen, en het vandaar verder te geleiden. Natuurlijk was hiertoe het samen-werken van ’n aantal dergelijke molens noodig. En zoo bouwde men telkens vier molens achter elkaar, een zoogenaamde “gang”, waarvan elke molen het polderwater een meter hooger opstuwde, terwijl de vierde of laatste molen, dragende den naam van “uitslaander”, het water buiten den polder in den boezem stortte.

Molen aan de Ringvaart tegenover de Cruquiusdijk in Cruquius, 1979. Historisch Archief Haarlemmermeer, Noord-Hollands Archief.

Al die wiekende en wentelende molen-zeilen, de strakke rompen stijf en recht achter elkaar, waren er dus maar niet neergezet ter versiering van het vlakke, lage Hollandsche polderlandschap; doch hun drukke wiek-gedartel diende, om zonder één oogenblik rust, de polders op peil te houden, – wilden ze niet straks weer overstroomd geraken. Want wee! Als er eens geen wind langs den hoogen hemel veegde, zoodat de molenwieken zoo’n windloozen dag geen zuchtje wind vingen, dus de schepraderen krachteloos in het wassende water hingen… Dan schenen zelfs de machtigste polder-heeren redeloos; dan gedroegen de hooge heemraden zich als radeloos; en heel het polderland van Holland scheen reddeloos…

Wanneer na ruwen storm het water kwam “oploopen”, en een verraderlijke wind-stilte volgde op het voorgaande storm-geweld, dan scheen bovendien de toestand voor de veehouders in den polder eerst recht onhoudbaar. Het vee kon niet buiten blijven; het moest op stal worden gebracht, want het at op de soppige weiden met “vijf bekken”, – boeren-beeldspraak, waarmee de schade werd aangeduid, door het grazend vee met hun pooten aan de onder-geloopen polders toegebracht.

Tot dan eindelijk het stoom-gemaal, later de electrische gemalen, redding uit den telkens weer dreigenden watersnood brachten. Aldus kon men geleidelijk de wind-watermolens vervangen, omdat de machines met haar steeds gereed-staande zuigers en raderen betrouwbaarder dienaressen bleken te zijn dan de aan nukken en grillen van wind of luwte onderworpen molens.

Gelukkig echter – en hier brengen we der stichting “De Hollandsche Molen” een eere-saluut! – werd een vereeniging opgericht door waarachtige molen-vrienden, op haar beurt den strijd aanbindend voor het behoud onzer Hollandsche molens, ten-deele als landschaps-versiering, voor een ander deel omdat door gewijzigden inwendigen molenbouw de bestaande molens nog opperbest in staat bleken, het hun toevertrouwde, verantwoordelijke werk aan te kunnen. Hoe kranig staat deze vereeniging op de bres voor behoud van het bestaande molenkarakter van ons land! En droefheid heerscht in haar midden bij elken verloren gegane molen; doch vreugde bij elk behoud!

Bootjes op het Haarlemmermeer (“Vue de la Mer de Harlem, en Hollande”), 1651. Collectie Kennemerland, Noord-Hollands Archief.

Wij zouden jullie echter iets vertellen over de geschiedenis van onzen grootsten Noord-Hollandschen polder, den Haarlemmermeer-polder. Onmogelijk door deze provincie te trekken, zonder op de een-of-andere wijze met dit belangrijk poldergebied kennis te maken!

En zoo volge hier de historie ervan.

Eer het Haarlemmermeer tot het grootste zoetwateroppervlak in ons land werd gerekend, lagen daar ter plaatse een drietal omvangrijke plassen en nog een aantal kleinere. Ze heetten: het Spieringmeer, door de Liede met het Spaarne verbonden, het Haarlemmermeer, door het Spaarne in verbinding met het IJ gebracht, en het Leidsche-meer, door een smal watertje, de Vennep, met het tweede verbonden. Tusschen de beide eerste meren liep de oude Heerenweg van Haarlem naar Amsterdam; tusschen beide laatste slingerde zich de weg van Hillegom naar Aalsmeer.

Stuk-voor-stuk had evenwel de verbinding dezer verschillende watervlakten plaats. Vooral schijnt de zestiende eeuw de tijd te zijn geweest, toen het gezamenlijke groote meer tot stand kwam. Allengs begonnen de land-engten tusschen de drie hoofdmeren steeds smaller te worden. De Heerenwegstrook, waaraan een tweetal dorpjes lagen, vroeger te vinden bij het tegenwoordige dorp Sloten, werd door elken zuider- en westerstorm besprongen, totdat het woeste water den eindstrijd won, de aardige middel-eeuwsche gehuchtjes Nieuwerkerk en Rietwijk verdwenen. Hetzelfde gebeurde bij de twee andere meren – in het Leidsche-meer werden ’n tweetal ambachten, Vennep en Burggravenveen (Burgerveen) verslonden. En met de jammerlijke overstrooming van het dorp Vijfhuizen schijnt toen de vereeniging der verschillende meren tot stand te zijn gekomen.

Haarlemmermeer, stoomgemaal “Lijnden”, 1850. Collectie Kennemerland, Noord-Hollands Archief.

Dan ving de groote Haarlemmermeer eerst recht te spoken aan! Elke nieuwe storm beteekende toen een overwinning van het water op het omringende land. En geen geringe victories behaalde het water! Nooit liet het waterleger zich verslaan. Elke windstoot joeg zijn schuimende gelederen tot den aanval op. In lange, sterke golven werd keer-op-keer de stormloop weer ondernomen. Breede oeverzoomen werden na elken wind- en waterslag verzwolgen, opgeslokt als krijgsbuit door den onverzadigbaren vijand!…

Terwijl volgens de oude kronieken tusschen Amsterdam, Haarlem en Leiden het water-oppervlak op niet meer dan ruim 9000 hectaren werd geschat, blijkt uit geschriften van omstreeks 1500, hoe het watergebied zich reeds heeft uitgebreid tot bijna 12.000 bunder; een eeuw later tot ruim 13.000 hectaren water. Vóór den jare 1740 verdwenen aldus in dezen nimmer eindigenden waterslag, door het Haarlemmermeer tegen zijn weerlooze landtegenstanders ondernomen, gemiddeld 15 tot 20 hectaren oevergrond per jaar…

Dat jaar brengt evenwel een keerpunt!… Zóó kon ’t niet langer voortgaan. Het kostbare land vrat zichzelf naar binnen op. En steeds grooter gevaar dreigde, indien wéér zoo’n trieste westerstorm den lagen, smallen landstrook mocht bespringen bij Leimuiden of Aalsmeer, zoodat de opgestuwde meer-vloed een vereeniging tot stand zou kunnen brengen tusschen het steeds uitgestrekter Haarlemmermeer met de oostelijk gelegen, onafzienbare Loosdrechtsche en Vechtsche Plassen.

“Rijnland” was evenwel niet bij machte, alleen de kosten te dragen voor het opwerpen van een dam, voldoende om het sterke water-geweld te keeren. Dus werd aangeklopt bij de Staten-van-Holland. En door het storten van, voor dien tijd hooge bedragen van rond één millioen en nogeens twee-en-een-half millioen guldens, kon een zware dijk worden aangelegd, voortaan de geheele zuid-oostelijke zijde der watervlakte beheerschend. Hiermee leek het ergste gevaar voorloopig afgewend; Aalsmeer was tenminste behoed voor eenzelfde lot, als zoovele oeverdorpen langs dit woeste Hollandsche binnenmeer reeds hadden ondergaan. Sedert is de 8ste Maart van het jaar 1767, de datum van het hulpbrengend besluit der Staten, tot biddag verklaard; terwijl deze dankdag later in onze Bloemenstad steeds in eere werd gehouden.

“Aan den Haarlemmermeerpolder”, schoolplaat naar een aquarel van Bern. A. van Beek met daarop een landschap met een dijk, een boot en een boerderij aan de polder, ca. 1920-1930. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Intusschen gaf het Haarlemmermeer den strijd niet gewonnen. Met een soort listige guerilla-methode zette het den geniepigen aanval voort. Totdat bij een nieuwen, onverwachten water-aanval – tijdens het woeden van een allerhevigsten westerstorm op 29 november 1836 – het water van het Nieuwe-Meer tot bijna 1 meter boven A.P. werd opgejaagd, zoodat een stuk der provincie ter grootte van ongeveer 4000 hectaren overstroomd raakte en de ruwe golvenlegers tot voor de poorten van Amsterdam werden voortgedreven. Nog was de ontsteltenis in den lande niet bedaard, of een Kerst-storm, loeiend uit den oostelijken hoek, deed het water keeren, terwijl een even onweerstaanbare aanval naar den westelijken kant werd ingezet, zoodat de straatweg Oegstgeest-Sassenheim onder water werd gezet, ditmaal 7500 hectaren land overstroomend.

Deze overwinning van het water op het land zou echter de lààtste zijn!

Bij gelegenheid van een bezoek, door Koning Willem I in 1836 aan Amsterdam gebracht, werd een Staats-commissie benoemd, teneinde een onderzoek in te stellen naar het beste ontwerp tot drooglegging van het Haarlemmermeer. En reeds in hetzelfde jaar kon deze commissie een ontwerp overleggen, waarvan het gevolg was het verleenen van een Staats-crediet van 8 millioen gulden, in het belang der omliggende landen, tevens voor handel, nijverheid en landbouw.

In 1840 werd een aanvang gemaakt met de reusachtige onderneming. In 1845 werkte reeds het eerste stoomgemaal, geheeten naar den 17de-eeuwschen waterbouwkundige Leeghwater. In 1852 waren de 800 millioen kubieke meter meerwater door dit stoomgemaal reeds leeg-gepompt, daarbij geholpen door de “Lynden” en de “Cruquius”, respectievelijk geplaatst bij het Lutjemeer en het Spaarne, tezamen een kracht ontwikkelend van 1200 PK. Eenige jaren later had reeds de eerste verkooping van gronden plaats; terwijl als eindsom kon worden vastgesteld, dat de opbrengst ongeveer 8 millioen gulden bedroeg; terwijl de geheele droogmaking ruim 13 millioen gulden gekost had.

Dit was de prijs voor de eindoverwinning op den sedert eeuwen ontembaren watervijand!

Gezicht op de Haarlemmermeerpolder vanaf Cruquius, 1917. Collectie Gemeente Heemstede, Noord-Hollands Archief.

De verkregen winst kunnen jullie nu aanschouwen.

Het Haarlemmermeer heeft plaats gemaakt voor den Haarlemmermeer-Polder – al is de oorspronkelijke naam in onzen volksmond bewaar gebleven. Er is een grond-aanwinst verkregen binnen den Ringdijk, van ruim 18.000 hectaren, gelegen op een diepte van 4,65 onder Amsterd. Peil.

Het grootste deel hiervan is bestemd voor landbouw, het overige voor veeteelt. De weiden bleken aanstonds van goede kwaliteit; en op de landbouwstrooken en den tuingrond konden met goede resultaten verbouwd worden: koolzaad, rogge, haver, tarwe, gerst, vlas, aardappelen, boonen, verschillende soorten groenten, en niet te vergeten suikerbieten. Later is men zich steeds meer gaan toeleggen op korenbouw, suikerbiet-verbouw, zaadbouw, verder duivenboonen, erwten, voederbieten, aardappelen, vlas en klaver.

In dit wijde polder-gebied zullen jullie tal van dorpen aantreffen. Behalve de overal verspreid liggende groote of kleine boeren-hofsteden, noemen we Hoofddorp, met Venneperdorp of Nieuw-Vennep en Vijfhuizen tezamen de gemeente Haarlemmermeer vormend, wellicht de uitgebreidste van ons geheele land, met een oppervlakte van ruim 18.000 bunder,… echter met een tè dun-gezaaide bevolking van aanvankelijk niet meer dan slechts 20.000 zielen.

Doch ook aan dit euvel kon worden tegemoet gekomen.

Want al spoedig bleek, hoe de verkeersmiddelen in den uitgestrekten polder, zoowel in- als uitwendig, te-eenen-male als onvoldoende moesten worden beschouwd.

Aan het eind der vorige eeuw werd te-dien-einde opgericht de “Holl. Electrische Spoorweg Maatschappij”, welke plannen ontwierp, dit uitgestrekte poldergebied uit zijn ongewenscht isolement te verlossen.

Museumgemaal de Cruquius, gezien vanaf de Ringvaart richting Vijfhuizen, 1995. Collectie Fotoburo de Boer, Noord-Hollands Archief.

Als geografisch middelpunt hiervan geldt de prachtige Hollandsche siertuin van Aalsmeer!… en geen der zoo verscheidene zwerftochten door de provincie Noord-Holland zal iemand van jullie zóóveel genot bezorgen als het bezoek aan deze bloemenstad bij uitnemendheid! Onze siertuin is gelegen aan den rand van het vroegere Haarlemmermeer, en dient als eind- en aanknopingspunt, aansluiting gevend op het groote verkeer, met Amsterdam en Haarlem naar het noorden, Leiden en Alphen naar het zuiden, Nieuwersluis en Hilversum naar het oosten.

Willen jullie aangaande zoo’n typischen polder-tocht nadere inlichting, dan vermelden we hier de volgende drieledige indeeling der Haarlemmermeer-lijnen, aldus samen te vatten:

1. de lijn van Amsterdam (station Willemspark) over Amstelveen, Aalsmeer, Hoofddorp, Nieuw-Vennep, Oude Wetering en Roelof-Arendsveen naar Leiden (station Heerensingel);
2. de lijn van Haarlem over Hoofddorp, Aalsmeer, Uithoorn, Mijdrecht, Wilnis en Vinkeveen naar Nieuwersluis;
3. de lijn van Amsterdam over Amstelveen, Uithoorn, Nieuwveen, Nieuwkoop en Aarlanderveen naar Alphen.

Elk dezer drie lijnen vertoont jullie iets van het meest treffende polder-landschap. Vandaar onze aansporing: …”Ingestapt voor den 110-kilometerrit door de 32 polders!”

Geen zwerver door deze provincie, die zoo’n uitstapje mag overslaan, teneinde dit, zoo gemakkelijk voor ons ontsloten gebied, onmiddellijk grenzend aan de hoofdstad Amsterdam, te gaan verkennen.

Aldus geeft als vanzelf de geschiedenis van een onzer belangrijkste Noord-Hollandsche polders jullie aanleiding, in deze richting den zoozéér ontwikkelenden toeristenlust bot te vieren.

En is dit niet de bedoeling van elk dezer albums, gewijd aan zwerftochten door ons land?’

In 1933 verscheen het derde deel van de succesvolle serie Zwerftochten door ons land. Na Gelderland en Utrecht was nu Noord-Holland aan de beurt om vanuit het oogpunt van de toerist in eigen land belicht te worden. De rol van toerist werd vervuld door Jan Feith (1874-1944), die de lezer in zijn teksten op persoonlijke wijze langs de mooiste plekjes in Noord-Holland leidde. Het album was een uitgave van de N.V. Koek- en Beschuitfabriek v/h G. Hille & Zoon te Zaandam. De bijbehorende plaatjes, met aquarellen van Bernard van Vlijmen, konden gespaard worden door middel van bonnen. Deze zaten bij alle artikelen van de Zaanse koekfabrikant verpakt.

Publicatiedatum: 27/08/2019

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.