Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Met Jan Feith op Texel (1933)

Deze zomer neemt Jan Feith je mee op reis door onze provincie. Zijn historische teksten uit het album ‘Zwerftochten door ons land: Noord-Holland’ (1933) geven een beeld van zonnige duinen, drukke pleinen en pittoreske polders. Deze week: ‘Tusschen het wad en de groote zee’.

‘Als je met “De Dageraad” of met de “Marsdiep” het haventje van Oudeschild binnenvaart, heb je al een heelen tijd gelegenheid gehad, Texel te bekijken. Daar schoof eerst de breede zandige Hors met den ruig-begroeiden kop van Onrust voor ’t zonnige blauw van de zee, dan was er ’t ranke torentje van Den Hoorn met ver-weg de golvende lijn van de duinen en glooiden boven den dijk van den Prins-Hendrik-polder de hooge landen van het Oude Texel op, en weer later kon je Den Burg ontwaren, vóór de laag achter den dijk gedoken huizekens van Oudeschild je den blik op ’t langs-schuivende land benamen.

Maar al is dit eiland ook boeiend als geheel, al doen er zich ook telkens wijde, lichte vergezichten voor je open, je raakt toch pas goed onder de bekoring van de eigene schoonheid van Texel, als je er zwerven gaat langs kronkelpaadjes en rechte polderwegen, door dichtbegroeide duinvalleien en over zon-geblakerde zandvlakten, als je er speurt naar de wondere uitingen van vogelleven of er geniet van de bonte bloemenpracht, die in den opgang van voorjaar en zomer heel het eiland siert.

Twee tweemasters, rechts een kleiner zeilschip, geheel rechts een stoomschip bij Texel, ca. 1900-1930. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Vóór je ’t havenbuurtje met zijn mooien donkeren molen nog goed en wel uit bent, ligt er weerszijds van den breeden weg naar Den Burg al een wild en drassig stuk land voor je, ’n prachtig partje, waar overal water blinkt tusschen de bloemen en grassen, en allerlei vogels hun nesten bouwen. ’t Kan haast niet anders, of een scholekster gaat er op de wieken met fel gefluit, een tureluurtje zit op een hekpaal zijn veeren te fatsoeneeren en als je een beetje geluk hebt, ontdek je wat verderop misschien wel een paar kluten, die met hun omhooggebogen snavels in den modder van een plasje naar ongedierte scharrelen. ’t Zijn zeldzame gasten in ons land, deze mooie wit met zwarte vogels, maar hier op Texel kun je haast geen flinken tocht maken zonder ze te zien te krijgen.

Zoo kuier je, nog wat nageschreeuwd door een “ljieuw”, op Den Burg aan; maar de rasechte zwerver, die immers liefst de groote wegen mijdt, slaat den zijweg in, die langzaam tegen de flauwglooiende flanken van den Hoogen Berg oploopt. ’n Paar groote stolp-boerderijen liggen er met hun pyramidedaken onder hooge boomen, ’n boschje van beuken en eiken, ahorns en berken, allemaal kort gehouden door den wind, die staag waait, staat er tegen den hemel op en rondom golven de schapenweiden met hun merkwaardige “tuunwaoltjes”, hun walletjes van graszoden, die hier de onmogelijk nat te houden slooten vervangen en tevens luwte geven aan de schapen, die winter en zomer buiten blijven.

Wijd is het uitzicht hier over den breeden Texelstroom naar de vroegere Zuiderzee, die in de zon glanst als metaal, en vanzelf komt het verlangen in je op, verder om en over de hoogten te gaan tot het torentje van Den Hoorn je wenkt en je het kronkelende weggetje zoekt, dat naar de Zuid leidt.

Gezicht op Den Burg vanuit het noordoosten, 1728. In het midden de Ned. Hervormde kerk, het koepeltje rechts is van het rechthuis. Uiterst rechts de RK-kerk en de molen. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Den Hoorn ligt nu midden-in het land, maar ’t is gegroeid als een dorp aan de kust, net als Oudeschild, en dit is nog duidelijk te zien. Hier woonden vroeger de loodsen, die door het nu geheel verzande Noordergat de schepen naar buiten brachten of veilig de befaamde reê van Texel deden bereiken, die van ’t Loodsmansduin uitkijk hielden over Razende Bol en Hellegat en Marsdiep en in “Loodsmans Welvaren” misschien een stevig glas dronken, als ze het er in een wilden stormnacht behouden hadden afgebracht.

Een goede honderd jaar geleden was Den Hoorn nog een kustplaats, maar sedertdien heeft de stroom hier ’t eiland steeds aan doen groeien, zijn de Naal, de Kuil, het Hoorner Nieuwland ingedijkt, is De Mok ontstaan achter weer een nieuwen stuifdijk, werd de beroemde Geul gevormd en ingesloten; en dat proces gaat nog steeds voort. Tenzij op een kwaden dag de stroom wat anders in ’t zin krijgt – de afsluiting van de Zuiderzee brengt hem misschien wel in de war? – en hij weer trachten zal, weg te spoelen en te breken wat hij langzaam maar zeker heeft opgebouwd.

’t Is ook nog niet zoo lang geleden, dat Onrust nog ’n apart eiland was, ’n gevaarlijk punt voor zeelui. Nu strekt er zich daar bij laagwater een kilometersbreede zandvlakte uit, waar duinen zich vormen en weer verstoven worden, waar de wind vrij spel heeft en je allerlei interessante waarnemingen kunt doen. Daar vind je licht de grootste schelpen van onze kusten, de strandgapers, en in voor- en najaar, in den trektijd, komen er elken dag weer troepen van duizenden vogels van allerlei slag bijeen.

Maar er ligt vaak in de verte een oorlogsschip, dat zich telkens in rookwolken hult en even zoovele malen een projectiel in de richting van den Hors zendt. Als je niet zeker weet, dat er geen schiet-oefeningen gehouden worden, is ’t daarom maar geraden, binnen de duinen te blijven. En waarom ook niet? Wat kan het daar in Meietijd prachtig zijn aan de Geul, als overal tusschen de donkere biezenpollen de blanke waterranonkels bloeien, wat kan het een genot zijn te dwalen door de lage binnenduinen, waar de duinroosjes heele hellingen dekken en de hei in den nazomer fletse paarse tinten strooit!

Texel, Stranding van het Duitse stoomschip “Margarete” uit Hamburg, op de westkust van Texel, 1926. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Over richels en vlakken ga je verder, ’t Noorden in, waar zwermen meeuwen op hun breede vleugels zeilen boven de groote kolonie. En heel dit prachtige gebied zal tot in lengte van dagen zoo bewaard blijven, want een goede vijfhonderd bunder is tot Staats-natuurmonument verklaard en staat nu onder toezicht van het Staatsboschbeheer, dat ervoor te waken heeft, dat de zilvermeeuwen rustig kunnen broeden en dat de zeedistels en de duinroosjes, de orchissen van de vochtige valleien en al ’t andere wilde gebloemt, dat juist deze duinen zoo aantrekkelijk maakt, niet uitgerukt of afgeplukt worden. Ditzelfde Staatsboschbeheer heeft een groot dennenbosch aangelegd op de plaats van de vroegere Westermient, een lage, moerassige heidevlakte met allerlei merkwaardige bloemen en planten, die een kleine veertig jaar geleden verknoeid werd bij een poging, er nuttig hooiland van te maken. Ook verder naar ’t Noorden, bij de Koog, planten arbeiders van ’t Staatsboschbeheer elk jaar duizenden dennetjes en wie weet hoe mooi zoo’n boschzoom aan den binnenduinrand mettertijd wordt!

De naam Westermient herinnert nog aan ’t dorp De Westen, waarvan niets meer over is dan wat overgroeide steenbrokken op ’n verwilderd stuk land, al moet het eens de belangrijkste plaats van het eiland geweest zijn. Tegenwoordig vervult Den Burg die functie, en met eere. Het is een flink, welvarend dorp, dat zich nogal heeft uitgebreid, maar in zijn kern toch nog den vorm bewaart van den door een wal en een gracht omringden burcht van weleer. Het heeft een prachtig oud kerkje, dat zijn baksteenen torenspits hoog heft boven de roode daken van het dorp en onder ’t hotel Texel een kelder, waarin het gravinnetje Ada van Holland zooveel eeuwen geleden gevangen gezeten moet hebben;… al zijn de geleerden ’t daarover niet eens. Onder de linden van de Groeneplaats, waar op stille zomeravonden de dorpelingen langs kuieren onder hun “rondje” of eens met elkaar praten over zaken en weder en zooveel meer, worden op Maandagen in Mei en Juni de groote lammerenmarkten gehouden. Het is me er dan een drukte en roering van je welste, er is rumoer over ’t anders zoo stille dorp, er wordt geloofd en geboden, de café’s zitten stampvol en in den namiddag gaan groote kudden lammeren langs den weg naar Oudeschild, waar de booten al te wachten liggen. Tusschen de 25- en 30.000 lammeren van het puike Texelsche ras worden doorgaans per jaar verkocht en ’t behoeft niet te verwonderen, dat de schapen het grootste aandeel hebben in de welvaart op het eiland. Voor de rest zorgen voornamelijk de landbouw en de visscherij.

Luchtfoto De Koog op Texel, ca. 1921-1939. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Het noordelijke deel van Texel is vlak en open en wie den langen rechten Postweg door den Eyerlandschen polder wel-eens met tegenwind getrapt heeft, zal dat karwei niet licht vergeten. ’n Goede eeuw geleden lag hier een uitgestrekte slikvlakte, bewoond door duizenden vogels en duizenden konijnen, maar een “societeit” heeft het zaakje in 1835 in luttele twintig weken laten bedijken en sedertdien werden er vele groote “Zeeuwsche” boerderijen gesticht en golft er in den zomer het graan onder de hooge luchten. Maar niet alle polders zijn zoo geslaagd. In Het Noorden en in Waalenburg heeft het lang geduurd eer de bemaling voldoende werd, natuurlijk tot groot genoegen van de vogels en de natuurvrienden. In den eersten polder verkocht een boer indertijd eens vijftig bunder grond voor een half pond tabak aan een knecht. Hijzelf vertrok naar Amerika om van de hooge polderlasten af te komen. En in Waalenburg, waar de bezittingen van de Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten thans een oppervlakte beslaan van bij de zestig hectare, heeft zich aan de boorden van de Kil een druk en bont vogelleven kunnen ontwikkelen, dat menig natuurvriend uit verre landen al tot een reis naar Texel heeft verlokt. Daar komen de kemphaantjes, de “kragemakers”, naar de “van ouds bekende” kampplaats aan den rechten polderweg, daar broeden meeuwen en sterns en al die andere vogels van de drassige Texelsche hooilandjes.

Maar ’t indrukwekkendste deel van Noord-Texel ligt toch weer aan den zeekant, waar de geweldige zandvlakte van de Slufter met de smalle kreek een gebied vormt van grootsche schoonheid en waar binnen de duinen ’n paar meertjes liggen, de Muyen, omzoomd van bies en riet, waarin de reigers hun nesten bouwen en misschien de lepelaars ook wel weer eens komen broede, waarboven sterntjes wiekelen, waarrond parnassia en wintergroen en orchissen bloeien onder de forsche duindoorns, meertjes, zoo mooi als je ’t maar wenschen kunt. Ook dit gebied wordt door den Staat beschermd.

De Koog, Texel, 1926. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Welgeteld hebben we op Texel tegenwoordig elf natuurmonumenten met een gezamenlijke oppervlakte van… bijna een tiende deel van het heele eiland. O! dat is wel zeer verheugend. Want ’t geeft zekerheid, dat Texel zijn karakteristieke landschappelijke schoonheid zal behouden, evenals de rappe vogels en de bonte bloemen, die daar zoo één mee zijn.

Wanneer je van de Vuurtorenduinen naar het Noorden kijkt, dan valt daar aan de overzij van ’t Eyerlandsche Gat maar nauw een lichte, smalle streep van Vlieland te bespeuren. De eene keer is ’t zicht wat helderder dan een andere maal en soms is ook ’t hoog op de pooten staande huisje voor schipbreukelingen te zien, maar imponeeren doet de eerste aanblik van Vlieland toch niet. In de Cocksdorp kun je voor den overtocht wel een accoordje maken met een visscher en als je er prijs op stelt, kan een boerenwagen je over de Vliehors tegemoet gestuurd worden. Je leert nog wat over wind en getij en op ’t afgesproken uur begin je den overtocht, die soms zijn avonturen kan hebben en je steeds ’t genot schenkt, nu eens echt buiten gebaande paden te dolen.

Op een zandplaatje liggen wat zeehonden te zonnen, een bruinvisch vertoont misschien z’n zwemkunsten in het Gat en eindelijk beland je dan op de onherbergzame, verlaten Vliehors. Langs de waterlijn loopen wat meeuwen pootje te baden en trippelt een stel zandloopertjes, maar verder is er doorgaans niet veel te beleven, tenzij op een heeten, zonnigen dag de uit verhalen van ontdekkingsreizigers welbekende luchtspiegelingen optreden boven het witte zand, zoodat rondom de Hors vervloeit in blauwen doom en de verre Meeuwenduinen in de lucht schijnen te zweven.

Vermoedelijk gezicht op omgeving Den Hoogenberg, vanaf Den Burg gezien, 1879. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Vlieland is eigenlijk maar een smalle reep land in de zee, een beetje doorgeknakt in den stroom, die erlangs schuurt en ’t noodig maakt, dat kapitalen besteed worden aan de bescherming van dezen “golfbreker” voor ’t Friesche Wad. En vóór je bij het oude Posthuis komt, zul je zien, hoe Waterstaat, door het stuivende zand met horden in goede banen te leiden, een stel “polders” heeft geschapen, die de Meeuwenduinen prachtig beschermen. Ook dat in die “Kroonpolders” sedert enkele jaren tientallen eidereenden broeden, is een groote vreugde te meer!

Langs de kust van het Wad gaat het nu op Oost-Vlieland, ’t eenige dorp van het eiland aan. Soms buigt het pad een eind naar binnen, waar de duinen wat terugwijken en een malsche vallei omsluiten, maar dan voert het weer vlak langs het Wad, dat zoo spiegelglad kan liggen onder den zomerhemel. En als het water wegtrekt, dan zwerven daar weer allerlei vogels, dan komen er aalscholvers, die hun nesten hebben ergens in den Noord-West hoek van Overijsel, lepelaars, misschien van ’t Zwanewater, en vermoedelijk ook wel bergeenden, prachtige vogels, die tegenwoordig allerwegen op de Noordzee-eilanden broeden. En natuurlijk ook scholeksters en tureluurs en veel klein grut, dat je zoo zonder kijker nauwelijks kunt herkennen.

Oost-Vlieland is een ideaal oord voor menschen, die rust en stilte zoeken, die zich terug willen trekken uit de “bewoonde wereld”, maar een eiland in de Stille Zuidzee wat… te ver vinden. Net als de schrijver Remarque, die hier al verschillende zomers heeft doorgebracht. Het dorp ligt er zoo vertrouwelijk onder de iepen en linden met zijn aardige huisjes en stille straatjes en het valt een beetje moeilijk, je in te denken, dat het eens een belangrijk plaatsje was, waar walvischvaarders werden uitgerust en de Admiraliteit een eigen gebouw bezat voor de vlootvoogden, wanneer hun schepen op de Vliereê lagen. Maar dat Oost-Vlieland oud is, kun je gemakkelijk zien, want in de kerk getuigen mooie koperen kaarsenkronen van De Ruyter’s liefde voor het dorp tusschen de blonde duinen en het grijze Wad, terwijl er ook een paar walvischbeenderen worden bewaard, die tot vóór eenige jaren als “steen” op het graf van een zeeman hebben gediend.

Gezicht op Den Hoorn vanuit het noordoosten, 18de eeuw. in het midden een molen, rechts de kerk. Op de voorgrond drie schapenscheerders. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Op verschillende plekken heeft Staatsboschbeheer uitgestrekte dennenbosschen aangelegd, vooral in de buurt van het dorp en in ’t Westeinde, en al ondervindt het bestand nogal last van den wind, die 360 dagen van het jaar over Vlieland waait, de moeite zal toch wel met schoon resultaat bekroond worden. Hoe zal dàn de wandeling naar het strand en het badpaviljoen of verder de duinen in een wonder genot zijn!

Als je van Vlieland naar Terschelling vaart, moet je midden op zee overstappen, omdat de stoomboot zich niet kan wagen in de kronkelende Vliesloot tusschen de banken. Maar het overstappen van de motorboot op de “Minister Kraus” valt erg mee en ’t is een heel genoeglijk tochtje zoo naar de haven van West-Terschelling toe, naar het prachtige dorp aan de voet van de duinen, waarboven de Brandaris hoog en stoer oprijst als een oude, trouwe wachter over eiland en zee. Daar is de aankomst van de boot elken dag weer een heele gebeurtenis, die vele menschen uit hun huisjes lokt en “Cupido” staat er klaar om je desgewenscht heel naar Oosterend te brengen, niet op vleugelen der liefde maar in diens snellen autobus.

En dan ga je er maar zwerven over het oude Skilge, dat behalve bij de broedplaatsen op de Boschplaat, nog van geen “Verboden Toegang” weet, dat in zijn afwisselend landschap zooveel stille schoonheid bergt. O, ’t is een vreugde daar te dwalen door de ruige duinen met hun bloemrijke valleien, waar de gagel geurt en de pirola pronkt met teerblanke bloemen, langs het breede strand en de altijd grootsche zee, tusschen de opene bouwlanden en de malsche weiden en langs den dijk van het Wad. En dan zijn er tusschen de duinen en het vlakke land aan den grooten weg van West naar Oost de vriendelijke dorpen: Midsland, waar het door hooge iepen omzoomde Kerkhof rond de kerk wijst op de verwantschap met Friesland, Den Hoorn met zijn kerkje uit den tijd, dat hier de Noormannen huishielden en vermoedelijk ook wel een tijd lang woonden, getuige de Noorsche woorden en uitdrukkingen in het Terschellinger dialect, en Oosterend, waar ’t leven zoo gezond moet zijn, dat vele menschen er een respectabelen ouderdom behalen.

Gezicht op de R.K. kerk van Den Burg, 1895. Collectie Provinciale Atlas, Noord-Hollands Archief.

Ook op dit eiland heeft Staatsboschbeheer veel en nuttig werk verricht en Doodemanskisten, ’t idyllische duinmeer met den luguberen naam, doet tegen den zoom der dennen sterk denken aan een Brabantsch ven. Men heeft met die bebossching aanvankelijk veel moeite gehad, maar sedert iemand op ’t idee kwam, de jonge denneplantjes tegen een langen turf te binden en zoo in den grond te zetten – de turf gaf in den beginne voedsel en vocht genoeg en het wortelstelsel kon zich goed ontwikkelen – zijn de bosschen al zoo flink uitgegroeid, dat van het Duitsche waddeneiland Borkum een nieuwsgierig en jaloersch raadslid eens is komen kijken, hoe men hem dat hier geleverd had?

Die bosschen hebben de aantrekkelijkheid van ’t mooie eiland veel verhoogd en ’t is te begrijpen, dat telkenjare meer lieden van den vasten wal over de loopplank van de oude “Minister Kraus” gaan, om te genieten van de schoonheid van Skilge, om er te zwerven in de eenzaamheid van de duinen of de strandvlakten, om er met de eenvoudige, goedmoedige menschen te staan onder den Brandaris, die ’s nachts zijn lichtend kruis over ’t donkere eiland en de bruisende golven slaat.’

In 1933 verscheen het derde deel van de succesvolle serie Zwerftochten door ons land. Na Gelderland en Utrecht was nu Noord-Holland aan de beurt om vanuit het oogpunt van de toerist in eigen land belicht te worden. De rol van toerist werd vervuld door Jan Feith (1874-1944), die de lezer in zijn teksten op persoonlijke wijze langs de mooiste plekjes in Noord-Holland leidde. Het album was een uitgave van de N.V. Koek- en Beschuitfabriek v/h G. Hille & Zoon te Zaandam. De bijbehorende plaatjes, met aquarellen van Bernard van Vlijmen, konden gespaard worden door middel van bonnen. Deze zaten bij alle artikelen van de Zaanse koekfabrikant verpakt.

Publicatiedatum: 22/08/2019

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.