Strijdbare matrozen, blauwe zeeridders en een verweesde brug

Een van de bekendste architecten van de Amsterdamse School, Piet Kramer, heeft verschillende bouwwerken in Den Helder op zijn naam staan, waaronder zijn eerste en zijn laatste schepping.

Book 17 min

Een van de bekendste architecten van de Amsterdamse School, Piet Kramer, heeft verschillende bouwwerken in Den Helder op zijn naam staan, waaronder zijn eerste en zijn laatste schepping.

In de eerste helft van de twintigste eeuw kreeg Den Helder verschillende gebouwen in de stijl van de Amsterdamse School. De meest spraakmakende vertegenwoordiger van deze architectuurstroming, de Amsterdamse architect Michel de Klerk (1884-1923), is nooit in Den Helder actief geweest. Maar zijn vriend en vakgenoot Pieter Lodewijk Kramer (1881-1961) realiseerde in de marinestad een aantal ontwerpen. De scheppingen in Den Helder van deze vooraanstaande architect van de Amsterdamse School zijn in chronologische volgorde: het Marine Bondsgebouw uit 1914, het Nationaal Monument voor het Reddingswezen uit 1935 en het grafmonument voor wethouder Verstegen uit 1937. Zij weerspiegelen zijn ontwikkeling als bouwmeester.

Piet Kramer. Beeld: Bureau Monumenten en Archeologie, gemeente Amsterdam

De Postbrug over het Heldersche Kanaal uit 1933 wordt ook aan Kramer toegeschreven. De deskundigen zijn het echter onderling niet eens. Sommige kenners uit de monumentenwereld menen dat de Postbrug – vermoedelijk of waarschijnlijk – een ontwerp is van Simon Krijnen, de stadsarchitect van Den Helder in de jaren dertig. Maar ook de toenmalige directeur van Gemeentewerken in Den Helder, Anne Dokter, staat wel als architect van de brug te boek.

De architectuur van Piet Kramer

Er zijn meer kleine en grote bouwwerken in Den Helder met stijlkenmerken uit de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw: van het urinoir aan de Keizersgracht bij de Nieuwe Kerk tot en met de bananenrijperij in de Van Speijkstraat. Maar het was de architect Piet Kramer die met zijn eerste zelfstandige opdracht, het gebouw voor de matrozenbond bijgenaamd De Burcht, de toon zette voor een nieuwe kunstzinnige architectuur die later als de Amsterdamse School bekendheid zou krijgen. Den Helder laat beknopt de ontwikkelingsgang van Kramer als zelfstandig architect zien omdat hij in deze stad ook zijn laatste grote opdracht heeft gerealiseerd, te weten het Nationaal Monument voor het Reddingswezen, ter plaatse beter bekend als Het Carillon.

Om de plaats van Kramer bij de bouwprojecten in Den Helder goed te kunnen bepalen is enige toelichting nodig over de uiteenlopende rollen waarin een architect betrokken kan zijn bij een bouwproces. Dat begint bij een huisvestingsvraag en eindigt met de oplevering van het gebouw dat daaraan beantwoordt. Daartussen is een heel scala aan activiteiten nodig in de programmafase, de ontwerpfase, de goedkeuringsfase, de aanbesteding tot en met het toezicht op de uitvoering.

De matrozenbond was geen professionele opdrachtgever en huurde daarom Kramer in om namens de bond het bouwproces te begeleiden. Dat hield allereerst in het leveren van het ontwerp maar ook de bouwbegeleiding, waaronder het inschakelen van experts en bedrijven voor constructies, installaties, tuinontwerp enzovoorts. Kramer had, zoals dat heet, een volledige opdracht en was als spil in het bouwproces en vertrouwenspersoon van de opdrachtgever in staat om van het Marine Bondsgebouw een ‘Gesamtkunstwerk’ te maken, waarvoor hij ook het interieur zelf ontwierp.

Bij een professionele opdrachtgever die veelvuldig bouwprojecten uitvoert is de rol van de architect veelal ingeperkt tot de ontwerpfase. Woningcorporaties, projectontwikkelaars en gemeentelijk diensten hadden zeker in die tijd de benodigde bouwexpertise in huis en hielden de uitwerking van het ontwerp, de aanbesteding en het toezicht op de uitvoering in eigen hand. Dat deed ook de dienst Gemeentewerken van Den Helder die zelfs over eigen kundige ontwerpers beschikte. Zou deze dienst dan toch een beroep doen op een externe architect als Kramer om een ontwerp voor de nieuwe Postbrug te leveren?

De Burcht, bondsgebouw voor Minder Marinepersoneel

“Een heerlijk monument van eenheid, offervaardigheid en solidariteit”, zo roemde de vakbondsman Willem Meijer het gebouw van de matrozenbond dat in de zomer van 1914 werd opgeleverd. De jonge architect Kramer koos voor een vormgeving en detaillering in baksteen die kenmerkend was voor de stijl van de opkomende Amsterdamse School. Baksteen was voor deze architecten als een boetseermateriaal waarmee zij zeer plastische vormen wisten te bereiken. De bouw was op die manier wel heel arbeidsintensief en stelde hoge eisen aan de vakbekwaamheid van de metselaars op de bouwplaats. Deze kunstzinnige, monumentale architectuurstijl op basis van een traditionele bouwmethode verloor daardoor al snel weer terrein in een eeuw waarin de bouw sterk werd gerationaliseerd om tot meer productie bij zo min mogelijke kosten te komen.

De Burcht. Beeld: Helderse Vereniging voor Sociale Geschiedenis

Het Marine Bondsgebouw in Den Helder, dat op een lege hoek verrees, kreeg van Kramer een ingewikkeld samenstel van gevelvlakken. De versieringen en details van het gebouw zijn uitgevoerd in fraai metselwerk, waaronder de twee pylonen met verlichting die aan weerszijden van het terras zijn geplaatst. Vergelijkbare pylonen zien we terug op de stenen Postbrug die twintig jaar later over het Heldersche Kanaal werd gebouwd. Opvallend verticaal element van het Marine Bondsgebouw is de middengeplaatste toren waarin zich het trappenhuis bevindt. Het gebouw is hoekig, een gedrongen bastion met toren dat inderdaad doet denken aan een burcht.

Gedenksteen

Kramer was bevriend met de al genoemde oud-bestuurder van de matrozenbond Willem Meijer, die hij in Amsterdam had leren kennen. Aan dit contact had Kramer deze eerste grote zelfstandige opdracht in Den Helder te danken. Bij de inwijding van het Marine Bondsgebouw bood Meijer namens de oud–bondsbestuurders en vrienden van de matrozenbond een gedenksteen aan. Deze steen van één bij twee meter, ingemetseld naast de ingang, is vol symboliek. Een lichtboei, waarop het monogram van de bond staat, ligt vast aan een anker, verwijzing naar het bondsblad ‘Het Anker’. De klokken der herinnering luiden aan de zijkant en duiden op de vervolging door de overheid waaraan de matrozenbond vanwege haar socialistische en soms revolutionaire ideologie blootstond. Aan de bovenkant staat de inscriptie ´Van de oud-gasten aan de nieuwe makkers van de vloot’. Het verhaal gaat dat alle cadeaus voor het nieuwe bondsgebouw door Piet Kramer persoonlijk werden gekeurd om te bezien of ze wel pasten in de stijl van het interieur. Kramer had zelf het cadeau van de oud-gasten (varensgasten) ontworpen en door Hildo Krop laten uitvoeren. Deze opdracht aan Krop was het begin van een jarenlange samenwerking tussen de architect en de latere stadsbeeldhouwer van Amsterdam.

Gedenksteen. Beeld: Lagerweij-Polak via timswings.nl/hildokrop

Na de muiterij op het pantserschip De Zeven Provinciën in 1933 werd de socialistische matrozenbond monddood gemaakt. De burgerbestuurders van alle marinevakbonden werden ontslagen en marinepersoneel mocht niet langer het Marine Bondsgebouw bezoeken. De exploitatie van het gebouw, dat ook de functie van hotel en restaurant had, was door de beperkende maatregelen niet langer sluitend te krijgen en het bestuur zag zich in 1937 genoodzaakt het pand te verkopen. De druiven waren zuur toen het gebouw vervolgens in gebruik werd genomen als R.K. Militair Tehuis: de strijdbare socialisten verdreven door de ‘makke schapen’. De gedenksteen van Hildo Krop bij de ingang werd aangepast en omgevormd tot een afbeelding met een rooms-katholiek kruis.

Een voorspelling gedaan door Meijer bij de aanbieding van de gedenksteen in 1914 werd niet heel veel jaren later bewaarheid: “De asymmetrische steen is bedoeld als een onverbrekelijk geheel met het gebouw vormend; de hoeksteen, waarop de fundamenten schragen. Ontneem het die en het gebouw valt ineen.“ Het katholieke kruis hield inderdaad maar kort stand en het gebouw viel ineen. Onder de socialisten was enig leedvermaak toen hun gebouw een kleine drie jaar na de verkoop bij het grote bombardement van Den Helder in de nacht van 24 op 25 juni 1940 door Engelse brandbommen werd getroffen, volledig uitbrandde en kort daarna moest worden gesloopt.

De Postbrug

Een belangrijke brug in het Helderse stadsbeeld is de Postbrug over het Heldersche Kanaal uit 1933. Er zijn in de loop der jaren drie kampen van architectuurkenners ontstaan die elk een andere naam aandragen als verantwoordelijk architect voor de vormgeving van deze brug. In de monumentbeschrijving van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed wordt de stadsarchitect van Den Helder in die tijd, Simon Krijnen, aangewezen als de ontwerper; waarschijnlijk omdat de brug, gemetseld van gele bakstenen met vier pylonen op de hoeken, is gebouwd in opdracht van de gemeente.

Anderen wijzen erop dat de ontwerp- en constructietekeningen, bewaard in het gemeentearchief, ondertekend zijn door de directeur van Gemeentewerken  van Den Helder, Anne Dokter. Deze heeft verschillende monumentale publieke gebouwen in Den Helder op zijn naam staan. Toch is dat geen voldoende bewijs, want in zijn hoedanigheid van professioneel opdrachtgever voor de bouw van de Postbrug tekende Dokter alle uitgaande stukken; bijvoorbeeld voor adviesaanvragen, goedkeuringsprocedures  of vergunningverlening. Zijn handtekening bij de tekeningen betekent dus nog niet dat hij ook verantwoordelijk is voor de vormgeving van de Postbrug.

De Postbrug. Beeld: Rudolphous via rijksmonumenten.nl

Weer anderen noemen terecht Piet Kramer als de ontwerper. Bewijs daarvoor is te vinden in de notulen van de vergadering  van de gemeenteraad van Den Helder dd. 14 juni 1932 en in het verslag in de Heldersche Courant van 16 juni 1932. In de gemeenteraad werd “het plan voor een monumentale brug met vier torens van de architect P. Kramer” besproken. De bijbehorende tekeningen waren door Anne Dokter ondertekend  als ‘gezien’. De Raad keurde het plan goed met het verzoek aan het College om de voorgestelde breedte van 20 meter te heroverwegen.

Verslag in de Heldersche Courant. Beeld: Regionaal Archief Alkmaar

Het plan van Kramer, of beter gezegd  het ontwerp van Kramer, verscheen in de krant als tekening op 20 oktober 1932, toen de inschrijvingen van de aannemers op de aanbesteding binnen waren. De schets was een eerste versie, wat te zien valt aan de doorlopende tuin van de rooms-katholieke kerk aan het Koningsplein die de afrit van de brug belemmert. De onderhandelingen van de gemeente over de aankoop van dat deel van de tuin waren toen nog in volle gang.

Ontwerptekening van de Postbrug. Beeld: Regionaal Archief Alkmaar

De rol van Kramer bij de bouw van de Postbrug was beperkt maar bepalend voor de vormgeving. Hij zal zich niet veel hebben bemoeid met de verdere uitwerking van het plan. Dat was ook niet zijn rol binnen deze opdrachtsituatie. Zijn bijdrage aan de realisatie van de Postbrug in Den Helder is goed te vergelijken met zijn werkzaamheden bij de afdeling Bruggen van de gemeente Amsterdam. Kramer heeft van 1917 tot aan zijn pensioen in 1951 als esthetisch adviseur bij Publieke Werken ontwerpen gemaakt voor meer dan 500 bruggen, waarvan er 220 zijn gebouwd. Hij wordt om die prestatie ook wel de onbetwiste wereldrecordhouder bruggenbouw genoemd en dan is de Postbrug in Den Helder niet eens meegeteld.

Als je de toenmalige verhoudingen in de marinestad tegen het licht houdt, dan heb je twee gerenommeerde plaatselijke architecten tegenover een vooraanstaande, nationaal en internationaal befaamde architect, kind aan huis in die stad en met een grote reputatie op het gebied van bruggenbouw. Welke trainer zou stervoetballer Messi aan de kant houden om zelf in zijn plaats te voetballen? Als architect ontwierp Anne Dokter bijzondere gebouwen in Den Helder. Als opdrachtgever bezorgde hij Den Helder een prachtige, monumentale brug.

Het Nationaal Monument voor het Reddingswezen

Het Heldersche Kanaal eindigt bij een plein dat vanaf 1935 ‘Helden der Zeeplein’ heet. Daar verheft zich sinds dat jaar het monument voor de blauwe zeeridders (een bijnaam voor redders van drenkelingen op zee) naar een ontwerp van Piet Kramer. Het initiatief om een gedenkteken op te richten ontstond tijdens de staatsbegrafenis van Dorus Rijkers (1847-1928) in Den Helder. Als schipper van de Helderse roeireddingsboot had Rijkers samen met zijn bemanningsleden in 40 tochten 511 schipbreukelingen uit zee weten te redden. Dorus Rijkers was al bij zijn leven een nationale beroemdheid: een Bekende Nederlander avant la lettre, met naam en beeltenis te zien in allerlei reclames. In Den Helder werd direct na zijn begrafenis een comité opgericht dat zich beijverde een monument op te richten om zijn heldendaden te eren.

Wethouder Verstegen van Den Helder was aanvankelijk de voorzitter van het comité. Hij was de oprichter en eerste voorzitter van de Matrozenbond in 1897. Kort daarna richtte hij ook de Helderse afdeling van de SDAP op en namens die partij was hij sinds 1917 wethouder van Den Helder. Toen hij in 1929 werd benoemd tot burgemeester van Koog aan de Zaan nam burgemeester Driessen van Den Helder het voorzitterschap van het comité van hem over. Er was geen formele, open architectenselectie voor het ontwerp van het gedenkteken. De vrienden van Kramer uit de matrozenbond waren inmiddels opgeklommen tot verantwoordelijke bestuurders van sociaal-democratische huize. Het is meer dan waarschijnlijk dat Kramer door dit bevriende netwerk als architect was aanbevolen. Het programma voor het gedenkteken kreeg al snel een meer algemene doelstelling: van Dorus Rijkers-monument tot Nationaal Monument voor het Reddingswezen.

Kort voor de oplevering kwam er nog een aanvullende opdracht om de in 1934 overleden Prins Hendrik, de beschermheer van het Reddingswezen, te eren met een borstbeeld als onderdeel van het monument. De aanspraak op heldendom is overigens met veel meer recht van toepassing op de maker van het borstbeeld, Gerrit van der Veen, dan op deze prins-gemaal. De beeldhouwer en latere verzetstrijder Van der Veen was door Piet Kramer al eerder gevraagd om een van de twee zeetableaus op de gedenktoren te maken. Het andere tableau is van J.C. Schultz.

Het reddingsmonument. Beeld: archief Hans van Rossum

De hoofdvorm van het gedenkteken is een grote, taps toelopende bakstenen toren met een uitgespaarde ruimte waarin de klokken van een carillon hangen. De toren moest, volgens Kramer,  hoog genoeg zijn om over heel Den Helder heen te kunnen zien. In de ontwerpversies van het monument zijn aan de onderkant van de toren de contouren van een reddingsboot te zien. In de feitelijke uitvoering van het gedenkteken is het schip en bemanning meer geabstraheerd weergegeven met beeldhouwwerken van Th. Vos die verwijzen naar reddingen op zee. Op de toren is een bronzen kroon geplaatst. In het ontwerp was dat nog een wat puntig hoofddeksel. De zeeredder Dorus Rijkers, om wie het allemaal begonnen was, kwam er al met al wat bekaaid af. Zijn nagedachtenis werd later alsnog geëerd met twee borstbeelden in Den Helder, bij het Dorus Rijkershofje en bij het Nationaal Reddingmuseum Dorus Rijkers.

Een monument bestaat bij de gratie van een betekenisvolle omgeving. Dat decor was het historische Oude Helder waar de zeeridders woonden, vissers van beroep in traditionele Helderse dracht van pilobroek en blauwe trui. Door grootschalige afbraak voor de bouw van de Atlantikwall in 1944 verdween dat Oude Helder. De toren bleef staan in een lege vlakte en werd misschien gespaard omdat de Helden der Zee ook vele Duitse drenkelingen hadden gered. Later verrees eromheen een wederopbouwwijk. De namen van de helden van weleer leven voort in de straatnamen van dit naoorlogse Oud Den Helder. Alleen de reddingsvletten bevinden zich nog altijd op dezelfde plek aan de zeedijk.

Het Nationale Monument voor het Reddingswezen heeft buiten Den Helder geen grote bekendheid gekregen. En binnen Den Helder heeft het geen centrale plek meer. Na de inwijding door Koningin Wilhelmina in 1935 zijn er nauwelijks landelijke manifestaties van enige omvang bij het monument geweest. Dit bakstenen huldebetoon aan de Helden der Zee raakte misschien in vergetelheid door de professionalisering van de zeevaart en van de reddingsmaatschappij. De zee rondom Den Helder was niet meer het toneel van een heldhaftige strijd op leven en dood zoals in de negentiende eeuw.

Het grafmonument voor A.G.A. Verstegen

Het slotakkoord van de architectuur van Piet Kramer in Den Helder is het grafmonument voor zijn persoonlijke vriend en opdrachtgever, de al eerder genoemde Alex Verstegen. Deze man stond aan de wieg van de architectuur van Piet Kramer in Den Helder tot en met zijn eigen graf uit 1937. De opdracht aan Kramer was een ontwerp voor het grafmonument te maken dat de markante eigenschappen van Verstegen symboliseerde en niet zozeer zijn SDAP-achtergrond. Verstegen was overtuigd sociaal-democraat maar stond als burgervader van Koog aan de Zaan en eerder al als wethouder van Den Helder wat meer boven de partijen en kreeg ook buiten zijn eigen kring waardering. “Hij was gevoelig, gemoedelijk, soms wat naïef en goed van vertrouwen en had een sterk rechtvaardigheidsgevoel”, zo werd hij later beschreven.

Het grafmonument op de begraafplaats Huisduinen. Beeld: archief Hans van Rossum

Kramer ontwierp een eenvoudig en sober grafmonument. Op de dag van de arbeid, 1 mei 1937, werd het monument plechtig onthuld op de Algemene Begraafplaats onder Huisduinen. De hoge bakstenen pilaar op het graf refereert aan het Monument voor het Reddingswezen. De lage delen zijn bedoeld als een omarming en verbeelden de ‘menslievendheid’ van Verstegen. Aan de voet van de zuil staat ‘A.G.A. Verstegen zijn vrienden en strijdmakkers’. Die verwijzing naar ‘makkers’ zagen we al eerder op de gedenkplaat van de oud-gasten voor het Marine Bondsgebouw. Een van de makkers, de oud-gast Willem Meijer, voerde het woord tijdens de begrafenis. Hij herinnerde aan hun vriendschap van 40 jaar en blikte terug op de stichting van de matrozenbond: “het zaadje waaruit de Helderse arbeidersorganisatie is gegroeid.” Bij de onthulling kreeg architect Kramer alle lof toegezwaaid voor het gerealiseerde grafmonument.

De bouwwerken van Piet Kramer in Den Helder: slot

Kramer keerde zich in 1917 tegen “holle theorieën van zogenaamde eenvoud en soberheid”. Hij suggereerde dat zulke theorieën onvermogen camoufleerden. Naar zijn idee was eenvoud altijd bedoeld voor de hoofdvormen in de architectuur, die vervolgens door een grote verscheidenheid aan ‘tintelende’ details moesten worden verfraaid. De architectuur van de Amsterdamse School stond dan ook op gespannen voet met de moderne functionalistische architectuur van De Stijl en de Nieuwe Zakelijkheid. De matrozenbond kreeg in 1914 een kunstzinnig ingericht tehuis als ‘Gesamtkunstwerk’. Maar de kunstzinnige eenheid mocht niet worden verstoord door naar eigen smaak gekozen cadeaus voor het gebouw.

Bij de bouw van het vakbondsgebouw in Den Helder diende de architect de gewone man, zoals de Amsterdamse School dat ook deed in de volkswoningbouw. De emancipatie van de arbeidersklasse bestond vooral uit de verbetering van de arbeidsomstandigheden en van de kwaliteit van huisvesting. Daar was altijd een opvoedende taakstelling mee verbonden: ‘de verheffing van het volk’. Het goede en smaakvolle moest worden aangeleerd en daarin speelde de architectuur bij uitstek een vormende rol. De emancipatie van het katholieke volksdeel, ‘de makke schapen’, verliep langs dezelfde lijnen; wel met een andere toekomstvisie, met andere gebouwen en met andere architecten. Om een gebouw te bouwen is geld, grond en goedkeuring nodig. Het geld voor de bouw van het Marine Bondsgebouw, het Reddingsmonument en het grafmonument van Verstegen in Den Helder is met dubbeltjes en kwartjes bij elkaar gesprokkeld. Piet Kramer heeft zelf het ontwerp voor de postzegels en lucifersdoosjes gemaakt waarmee  – zoals later bij kinderpostzegels – geld werd ingezameld voor de bouw van het Reddingsmonument.

Postzegel ‘Reddingswezen’. Beeld: annecusuina.nl

Bouwopdrachten in de stijl van de Amsterdamse School liepen in de jaren dertig terug, daarna werd het kwakkelen en de stroom droogde op in de jaren veertig en vijftig. Architecten zijn voor hun opdrachten afhankelijk van de bouwopgave en door de economische crisis in de jaren dertig en de daarop volgende Tweede Wereldoorlog raakte de bouw in het slop. Er woei ook een nieuwe wind. In de loop van de twintigste eeuw werd, zoals gezegd, de bouw sterk gerationaliseerd. Daardoor verloor de kunstzinnige architectuur terrein aan de meer functioneel gerichte en industriële bouw: gevoel versus verstand. Als architect moet je met je tijd meegaan, anders kom je zonder opdrachten te zitten. Het zal daarom niet toevallig zijn dat de latere bouwwerken van Piet Kramer in Den Helder sober en eenvoudig zijn. De tijden waren veranderd.

Auteur: Hans van Rossum

Bronnen

  • Jan T. Bremer, ‘Levy Grunwald en Tjeerd Adema over de blauwe zeeridders’, in: Zo schreven zij over Den Helder; themanummer 25 jaar Helderse Historische Vereniging, Den Helder, 2013.
  • J.T. Bremer en L.R. Deugd, Bijzondere mensen, bijzondere zerken, Den Helder, 2006.
  • Wim Kalkman en Karl F. Walboom, Architect Pieter Lodewijk Kramer, zijn scheppingen in Den Helder & de Matrozenbond, Den Helder/Amstelveen, 2004.
  • Bernhard Kohlenbach, Pieter Lodewijk Kramer, Architect van de Amsterdamse School, 1881-1961’, Naarden, 1994.
  • W.H. Meijer, Terugblik: Herinneringen van een sociaal-democraat, Amsterdam, 1981.
  • Artikelen uit de Heldersche Courant zijn in digitale vorm geraadpleegd bij het Regionaal Archief Alkmaar, waar zich ook het archief van de gemeente Den Helder bevindt inclusief de notulen van de vergaderingen van de gemeenteraad vanaf 1914.

Publicatiedatum: 29/06/2018

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.

NL | EN