Museum Willet-Holthuysen is gevestigd in het voormalige woonhuis van de negentiende-eeuwse Amsterdamse verzamelaar Abraham Willet en zijn echtgenote Louise aan de Herengracht. Dat het museum in 1996 zijn eerste eeuwfeest heeft gevierd is allerminst een vanzelfsprekendheid. Het bestaan heeft verschillende keren aan een zijden draadje gehangen.
In de achttiende eeuw was Teylers Museum niet op alle werkdagen geopend. Het museum was alleen op dinsdag open, van 10 tot 13 uur. Dat wil zeggen: voor inwoners van Haarlem. Vreemdelingen, waarmee iedereen bedoeld werd die niet in Haarlem woonde, konden zich iedere dag, behalve op zondag, tussen 12 en 13 uur melden bij de kastelein (de beheerder van de kunstverzamelingen en de gastheer van het museum). In het begin werden bezoekers alleen toegelaten als ze schriftelijke toestemming hadden van de bestuurders van Teylers Stichting of museumdirecteur Martinus van Marum. In 1805 besloten directeuren de handgeschreven toestemming te vervangen door een gedrukt toegangsbiljet. Deze biljetten zijn de oudst bekende museumkaartjes van Nederland.
Het oudste geleerde genootschap van Nederland is de Hollandse Maatschappij der Wetenschappen (HMW). Deze werd in 1752 in Haarlem opgericht en deelde, en deelt nog steeds, personeel met de Teyler-instellingen (museum, genootschappen, bestuur).
Pieter Teyler hield van kunst. Zo was hij een van de oprichters en donateurs van de Stads Teekenacademie (in 1796 voortgezet als Teekencollegie); de academie kon zelfs zijn huis De Hulst gebruiken. Vreemd is dat niet: goed kunnen tekenen was in die tijd niet alleen een zaak voor kunstenaars en ambachtslieden, maar ook voor een heer van stand. Ook na zijn dood wilde Teyler kunst stimuleren. Dat blijkt uit zijn testament. Daarom moest er een 'konstschilder' aangesteld worden als opzichter (conservator) van de kunstverzamelingen. Deze opzichter was tevens gastheer (kastelein) van het museum en mocht in het voormalige woonhuis van Pieter Teyler wonen.
Ze staan nog her en der verspreid door het Kennemerland: de stoomgemalen. Ooit speelden ze een vitale rol bij het droog houden van hun achterland, nu zijn het monumenten die de sfeer van de negentiende eeuw ademen.
In 1785 werd Wybrand Hendriks opzichter van de Kunstverzamelingen en gastheer (‘kastelein’) van Teylers Stichting. Hendriks was schilder en tekenaar en maakte portretten, landschappen, stadsgezichten, dierstukken en stillevens. Voordat hij ging werken voor Teylers Stichting was hij vijf jaar één van de zes directeuren van de Haarlemse Teekenacademie. Na zijn benoeming ging Hendriks wonen in het Fundatiehuis, het voormalige woonhuis van Pieter Teyler. Één van zijn eerste opdrachten was het imposante groepsportret van Directeuren van de Stichting, met op de achtergrond de dan nog lege Ovale Zaal.
Nog steeds staat in de Ovale Zaal van Teylers Museum het meubilair uit de beginperiode. In 1784/85 ontwierp de architect van de zaal, Leendert Viervant, het grote middenmeubel voor het bewaren van de kunstverzamelingen. Op het bovenblad konden tekeningen en grafiek worden gelegd en bekeken en wetenschappelijke demonstraties worden uitgevoerd. Vanwege ruimtegebrek kwamen hier omstreeks 1801 de met glas bedekte schuifladen om fossielen, ertsen en mineralen tentoon te stellen. De middenvitrine was op koperen rails geplaatst zodat het meubel in zijn geheel kon worden weggeschoven. Daardoor ontstond er ruimte voor de enorme elektriseermachine en voor demonstraties met meerdere batterijen Leidse Flessen.
Pieter Teyler werd op 25 maart 1702 in Haarlem geboren. Zijn ouders waren Isaac Teyler en Maria van der Hulst. In de traditie van zijn doopgezinde, Schotse familie trok Pieter Teyler zich het lot van armen en wezen aan. Hij gaf niet alleen geld maar zette zich ook op bestuurlijk terrein voor hen in. En dan niet alleen voor zijn geloofsgenoten maar ook voor andersdenkenden. Zo zorgde hij ervoor dat een niet meer functionerend hofje weer tot leven kwam. In zijn kerk aan de Peuselaarsteeg was Teyler een actief gemeentelid en hij droeg bij aan de nieuwe kerkingang aan de Grote Houtstraat.
Na jarenlange leegstand lijkt er in 2011 een nieuwe bestemming gevonden te zijn voor het Joodse Werkdorp in de Wieringermeer. Voormalig directeur van Wessanen Wim van Schaik wil er vanaf 2012 zijn kunstcollectie onderbrengen en ruimte bieden aan een joods herinneringscentrum.
Het blijft een apart gevoel om te wandelen op grond waar 5000 jaar geleden mensen werden begraven. Op de Westerheide bij Hilversum (Goois Natuurreservaat) zijn zeventien grafheuvels gevonden, waar bijzondere archeologische vondsten zijn gedaan.
In één van de oudste gebouwen van Hoorn is sinds 1881 het Westfries Museum gevestigd. Het rijksmonument aan de Roode Steen stamt uit 1632 en deed ooit dienst als de vergaderplaats van de Gecommitteerde Raden van West-Friesland en het Noorderkwartier. Een historisch gebouw met allure waar de museumcollectie tot haar recht komt.
Op 2 augustus 1858, om vier uur ‘s middags, stak een sloep van wal. Van de trap bij de Kalkmarkt aan de Binnenkant, wat nu Prins Hendrikkade heet, in Amsterdam. De sloep, met aan boord het voltallige gemeentebestuur van Ouder-Amstel, voer het IJ op. Naar een driemaster met de naam 'Ouderkerk aan den Amstel'. Aan boord van dat schip werd het gezelschap opgewacht door de reder-eigenaar van het schip: Willem Ruijs J.Dzn.
Een tafel waar zich als vanzelf kaarten uitvouwen. Stadsuitbreidingplannen die als door een onzichtbare hand worden opgetekend. Een grachtenpand in poppenhuisformaat waarin echte mensen lijken te leven. Op dynamische wijze toont een nieuw museum in Amsterdam de geschiedenis van de grachtengordel.
Op de oude Westfriese Dijk staat een aantal zwarte schuren die honderd jaar geleden nog werden gebruikt voor de opslag van turven. Deze turven waren in Drenthe gestoken en werden in West-Friesland gebruikt. Door de nieuwe functie van de schuren is hun aanwezigheid op de Westfriese Dijk voorlopig voor lange tijd gewaarborgd.
Eeuwenlang werd de Nederlandse kust met haar vele zandbanken en woeste grondzeeën door de langsvarende schepelingen geducht. Harde stormwind deed veel zeilschepen aan lager wal raken (de oever waar de wind op staat zodat het schip geen wind in de zeilen kreeg en dus stuurloos werd) waarna zij met man en muis vergingen.
Waarom koestert het Marinemuseum Den Helder voorwerpen als blikken melkpoeder, roestige messen en een busje deodorant genaamd ‘Desert Dew’? In 2011 gebruikte het Marinemuseum de objecten in een expositie over moderne piraterij en piratenbestrijding.
De winkel op de hoek van de Barteljorisstraat en de Schoutensteeg is op het eerste oog geen opmerkelijk pand, maar op geen andere plaats in Haarlem is de herinnering aan onderduiken en verzet zo goed bewaard gebleven. Amsterdam heeft het Anne Frankhuis, Haarlem het Corrie ten Boomhuis. In dit hoekpand woonde haar familie. De hoogbejaarde Casper ten Boom, een man met een prachtige volle baard, was de pater familias. Tezamen met zijn dochters Corrie en Betsie bood hij in zijn huis een verblijfplaats aan onderduikers. De familie stond ook in contact met een ruim netwerk van verzetsstrijders en -groepen. Te ruim waarschijnlijk, want steeds meer mensen wisten van huize Ten Booms, liefdevol de BéJé genoemd, af. Het maakte de kans op verraad almaar groter. Achteraf gezien is het wellicht opmerkelijk dat de welhaast onvermijdelijke inval 'pas' op 28 februari 1944 plaatsvond.