Op zaterdag 25 april 1807 bracht Lodewijk Napoleon een bliksembezoek aan Enkhuizen. Zijn komst was donderdagavond laat aangekondigd door een gezant en de volgende dag kwam de raad in spoedzitting bijeen om een passende ontvangst voor de koning te organiseren. De koning trof een dode stad aan waar de meeste werkgelegenheid was verdwenen. Blijkbaar is er bij dit bezoek zijdelings gesproken over de vestiging van het koninklijk museum, want op 30 juni 1808 schreef burgemeester Van der Willigen van Enkhuizen een vleiende brief naar de koning waarin de locatie ter sprake kwam. Het museum zou gevestigd moeten worden in het Werkhuis. Dit was gevestigd in het oude Sint Ceciliaklooster en in gebruik door de ‘Oeconomia Enchusana’, een stichting die werkverschaffingsprojecten opzette voor de armsten van de stad.
Nationale Konst-Gallery
Het koninklijk museum moest naar Frans model worden opgezet. Lodewijk Napoleon had daartoe een commissie in het leven geroepen om een museum van nationale geschiedenis op te richten met een afdeling voor levende meesters en een tekenschool of academie. Er zou in het museum een studiecollectie van gipsbeelden, beeldhouwwerken, tekeningen, penningen en oudheden bijeengebracht worden die voor veelbelovende kunstenaars als voorbeeld konden dienen. De basis voor het nieuwe museum zou de collectie van de ‘Nationale Konst-Gallery’ zijn, die in 1805 overgebracht was naar het Buitenhof in Den Haag. Hierin bevonden zich onder andere 225 schilderijen uit de privécollectie van de Oranjes. Waar dit museum gevestigd moest worden, was nog onbeantwoord. De koning zelf is nooit in het Werkhuis geweest, maar kennelijk was iemand uit zijn kring onder de indruk geraakt van het complex en de fraaie ligging in de stad.
Het Oost-Indisch huis
Van der Willigen wees de koning in zijn brief op het feit dat diverse gebouwen in Enkhuizen (gedeeltelijk) leegstonden en dat de keuze dus ruim was. Onder deze gebouwen bevond zich ook het voormalig Oost-Indisch Huis. Het pand was nog in 1805 voor een ‘notabele somme’ grondig gerenoveerd en fungeerde thans als een instituut waar jonge vondelingen werden opgeleid voor de zeedienst. Van dit gebouw, of een van de andere gebouwen in de stad, ‘zouden wij gaarne wenschen dat tot het in deeze bedoelde oogmerk [als museum] van de zijde van uwe majesteit mogt worden geaffecteerd’. Zo schreef Van der Willigen.
Op het schrijven van de burgemeester volgde geen reactie. De koning heeft tijdens zijn bezoek aan de stad wel een bezoek aan het gebouw gebracht, maar heeft het zich kennelijk niet als museum kunnen voorstellen. Ook het Werkhuis werd uiteindelijk niet als geschikt bevonden. Bovendien kwam het schrijven van Van der Willigen te laat. Zeer tegen de zin van zijn commissie had Lodewijk Napoleon op 14 juni 1808, twee weken voor Van der Willigens brief, besloten Amsterdam als residentiestad te kiezen en het stadhuis op de Dam te laten inrichten als paleis én museum.
Geluk bij een ongeluk
Het Koninklijk Museum van Amsterdam opende op 15 september 1809 haar deuren voor het publiek. De Nachtwacht had aan de Wierdijk kunnen hangen of achter de Westerkerk, maar achteraf is het maar goed dat Lodewijk Napoleon niet is ingegaan op de suggesties van zijn commissie en van de burgemeester: In 1816 brandde het Oost-Indisch Huis tot de grond toe af en in 1822 volgde het Werkhuis in het voormalige Sint Ceciliaklooster!
Uit: Steevast 2008 (jaaruitgave van de Vereniging Oud Enkhuizen), John R. Brozius. Bewerkt door Dries de Jong.
Publicatiedatum: 07/10/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.