Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Bier en baardmankruiken

Bier is al eeuwenlang een populaire volksdrank, die veel werd gebrouwen in Haarlem. In de zestiende en zeventiende eeuw werd bier het liefst gedronken uit een baardmankruik. Maar hoe werden deze kruiken gemaakt en wie moesten die baardmannen eigenlijk voorstellen?

Bier voor jong en oud

Voor ons is het moeilijk om voor te stellen, maar in de middeleeuwen dronken zowel volwassenen als kinderen licht alcoholisch bier. Water in de steden was vaak vervuild. Bij het brouwen van bier zorgt verhitting voor pasteurisatie of sterilisatie, met als gevolg dat bier veiliger was om te drinken dan water. Een ander alternatief was melk, maar dat werd vrijwel alleen door kleine kinderen gedronken.

Het licht alcoholische bier, met een alcoholpercentage tussen de 0,2 en 2,5 %, noemde men dunbier. De hele dag door werd er bier gedronken, zo kwam de bierkan op tafel bij het ontbijt, het noenmaal (lunch), het middagstuk (rond 16.00) en het avondmaal. Wat voor soort bier er werd gedronken was afhankelijk van de tijd van de dag en hoe rijk men was. In de ochtend zullen de meeste mensen voor het lichte dunbier hebben gekozen.

Welgestelde lieden dronken bij het avondmaal dikbier. Dit was een kwalitatief goed bier, dat met name voor de export werd gebrouwen. Hierdoor moest het langer houdbaar zijn, wat mede mogelijk werd gemaakt door een hoger alcoholpercentage. Na het brouwen van dikbier werd er aan de overgebleven drab kokend water toegevoegd. Zo maakte men het goedkope dunbier voor het dagelijkse gebruik. Het dunbier had een korte houdbaarheid, maar was dankzij de lage productiekosten voor iedereen betaalbaar. Dit bier werd ook wel smalbier, scharrebier, klein bier of lekbier genoemd.

David Teniers (1610-1690), Boeren in een taverne, ca. 1633. Beeld: Wikimedia Commons.

Bierkannen en bekers

Om bier te kunnen drinken hadden mensen kannen, kruiken en bekers van aardewerk, hout of glas nodig. Vanaf de dertiende eeuw werd het dagelijkse servies in bijna elk huishouden van steengoed gemaakt. Dit type aardewerk dankt zijn naam aan de hardheid van het baksel. De kleisoorten van steengoed kunnen oventemperaturen van 1150 tot 1350 graden Celsius doorstaan. Door deze hoge temperaturen smelt de klei samen tot een soort verglazing, waardoor het aardewerk waterdicht wordt. Steengoed werd als massaproduct verhandeld vanuit het Duitse Rijnland en de Zuidelijke Nederlanden door heel Europa. Het servies werd in bijna alle huishoudens van alle lagen van de bevolking gebruikt.

Baardmankruiken werden vanaf 1500 door een aantal steengoed-ateliers geproduceerd. De pottenbakker draaide een kruik op de draaischijf, waarna het moest drogen. Zodra het voorwerp ‘leerdroog’ was, kon hij verder met de versiering. Om een baardmangezicht te maken werd er gebruik gemaakt van een mal. Deze mallen werden meestal gemaakt uit aardewerk met de afbeelding in een negatief reliëf. De mal werd door de pottenbakker gevuld met klei en er vervolgens uitgehaald. Met een dunne kleipap werd het baardmangezicht op de hals van de kruik bevestigd.

Met name in de zestiende eeuw werden grote hoeveelheden baardmankruiken gemaakt. In het begin was dit een luxeartikel, maar in de loop van de zeventiende eeuw werd de kruik een algemeen gebruiksvoorwerp, die op het laatst alleen nog maar in de keuken werd gebruikt. Kleine baardmankruiken dienden als drinkkan. Grote exemplaren werden gebruikt als voorraadkan, schenkkan of om bier in te vervoeren.

Baardmankruik met portretten, bladmotieven en een decoratieve band, anoniem, ca. 1530 – ca. 1560. Collectie Rijksmuseum, objectnummer BK-NM-10066

Wat zijn baardmankruiken?

Baardmankruiken zijn er in alle soorten en maten: klein en bol of langgerekt met een brede of smalle hals. Ze zijn echter allemaal versierd met een bebaard gezicht. Daarnaast komen er ook andere decoraties op voor, zoals bladeren en medaillons op de buik. De decoratie, vorm en uitvoering van het gezicht hangen samen met de datering en productieplaats van de desbetreffende kruik. Zo is de datering van een baardmankruik te bepalen aan de hand van zijn versiering. Tussen 1500 en 1550 bestond de decoratie uit eikenbladeren, acanthusbladeren, takken en eikels. Baardmankruiken die zijn gemaakt tussen 1525 en 1550 zijn met name versierd met medaillons, acanthusbladeren en banden met tekst erin. Na 1550 zien we geen bladeren meer, maar vooral baardmangezichten en medaillons. Op de baardmankruiken werden in de zeventiende eeuw ook graag vergulde zilveren deksels gezet.

Twee boeren in een interieur, anoniem, naar David Teniers (II), 1626 – 1740. Collectie Rijksmuseum, objectnummer: RP-P-OB-68.097

Wie is die man met de baard?

De kruiken roepen meteen de vraag op: wie zijn eigenlijk deze mannen met baarden? Er lijkt geen eenduidig antwoord op te zijn, maar er bestaan wel enkele theorieën.

Robertus Bellarminus (1542-1621) was een beroemd redenaar en pleitbezorger van het katholieke geloof. Als felle tegenstander van het protestantisme en overmatig drankgebruik, zou een kruik met zijn gezicht een attribuut zijn van drinkers die sympathiseerden met het protestantisme. Bellarminus werd echter pas geboren in 1542, terwijl de eerste baardmankruiken stammen uit circa 1500.

Twee andere theorieën pleiten dat de mannen met baarden: Karel de Grote (742-814) of Christus zouden moeten voorstellen. Een reliekbuste van Karel de Grote, die sinds 1349 in Aken wordt bewaard, toont Karel met een strak gezicht en een korte golvende baard. Veel andere objecten van steengoed uit dezelfde periode tonen Bijbelse voorstellingen en heiligen. Sommige gezichten op de baardmankruiken hebben een rustige en wijze uitdrukking, die aan Christus doen denken. Bovendien staat op sommige kruiken onder het gezicht de naam van Jezus.

Kruik (baardmankruik) met gestippelde bollen, anoniem, ca. 1540 – ca. 1560. Collectie Rijksmuseum, objectnummer BK-NM-1454.

De voorstellingen op de kruiken zouden bedoeld zijn om de gebruiker te verleiden om te gaan drinken. De natuur stond symbool voor alles wat onbeheerst en onbeschaafd was. De bebaarde man zou daarom de zogenaamde wildeman moeten voorstellen. Een wildeman is een fantasiefiguur die volkomen bedekt is met haar. Met name in de late middeleeuwen werd hij veel afgebeeld en beschreven. Vaak hebben de wildemannen een grote baard, een krans op het hoofd en een knots in de handen, die ze gebruiken als wapen.

Volgens middeleeuwse verhalen zou de wildeman in de bossen wonen, ver van de beschaving en tussen de wilde dieren. Bovendien zou hij er een wild leven op nahouden: door wild te dansen, te vechten, veel te drinken en seksueel actief te zijn. De baardmangezichten en plantenranken op de bierkannen zouden een referentie zijn naar de wildeman.

Wapenschild met een hond, vastgehouden door een wildeman met een knots, Martin Schongauer, 1470 – 1490. Collectie Rijksmuseum, objectnummer: RP-P-1955-478.

Eigen bier smaakt het best

Bier bestaat uit drie ingrediënten: graan, gist en water. Van de tiende tot de veertiende eeuw brouwden men voornamelijk gruitbier: een bier met een mengsel van gagel, dennenhars, laurierbes en diverse andere kruiden. Gagel werd tevens gebruikt als geneeskrachtige plant tegen kiespijn. Gruitbier was niet lang houdbaar en daarom niet geschikt voor de export. Vanaf de veertiende eeuw gingen brouwers ook het populaire hopbier brouwen. Hop geeft het bier smaak en is bovendien een goed conserveringsmiddel. Er werden twee soorten gebrouwen: het zwaardere hopbier en een licht hopbier, dat ook wel kuitbier werd genoemd.

Het Spaarne bij de brouwerij “De Drie Klaveren” en de Eendjes- of Leidse Waterpoort te Haarlem. Op de voorgrond de zogenaamde putgalg of bierpaal van de brouwerij waarlangs het water voor het bier werd aangevoerd. Rond de putgalg een aantal biervaten. Vervaardiger: A. Beerstraaten, ca. 1660. Noord-Hollands Archief / Beeldcollectie van de gemeente Haarlem, Inventarisnummer 43220.

Leven in de brouwerij

De stad Haarlem was dankzij zijn natuurlijke ligging een gunstige plek voor bierbrouwerijen. De landbouwgrond was uitermate geschikt voor het verbouwen van gerst en haver. Door de ligging aan een rivier was er een goede aan- en afvoer van grondstoffen mogelijk. Ook was er voldoende zuiver water en turf (brandstof om de brouwketels mee te stoken) aanwezig.

Met de groei van de bevolking werd het oppervlaktewater steeds meer vervuild. Brouwers gebruikten in het begin het water uit het Spaarne, maar de kans op zout water uit het IJ was groot. Het brakke water bedierf de smaak van het bier. Brouwerijen stapten daarom al snel over op het schone water uit de Brouwerskolk in Overveen, die ze via de Brouwersvaart naar Haarlem brachten.

Vanwege de goede kwaliteit was Haarlems bier ook buiten de stad zeer geliefd. Tussen 1430 en 1450 werd het bier uit Haarlem verkocht in Zeeland, Brabant, het zuiden van Holland en zelfs in Vlaanderen. Rond 1430 waren de meeste brouwerijen gevestigd aan het Spaarne en de Bakenessergracht. Zo kon vers water en de benodigde grondstoffen gemakkelijk worden aangevoerd en biervaten worden getransporteerd.

Brouwers werden door het stadsbestuur verplicht om bij hun brouwerij te wonen. Onder de brouwers bevonden zich ook bekende Haarlemse burgemeesters, waarvan sommigen door Frans Hals zijn vereeuwigd. Overigens waren er brouwers én brouwsters: in de zeventiende eeuw was 20% vrouw. Zij werkten in de brouwerij of zetten het bedrijf van hun overleden echtgenoot voort. Daarnaast waren er de brouwmeiden, die zorgden voor de kwaliteit en de samenstelling van het brouwsel. De comptoirmeiden waren verantwoordelijk voor de administratie van de brouwerij. De brouwers waren verenigd in het oudste gilde van Haarlem. Het brouwersgilde, ofwel het St. Maartensgilde, was al in de veertiende eeuw ontstaan.

De kannekijker, 1633. Vervaardigers: J. van de Velde(1593-1641) en S. Ampzing (1594-1632). Noord-Hollands Archief / Collectie van prenten van C.G. Voorhelm Schneevoogt te Haarlem, Inventarisnummer 4310.

Hij is boven zijn bier

Vroeger dronk men natuurlijk niet alleen bier om de dorst te lessen. Net als nu maakte bierdrinken en feestvieren onderdeel uit van het leven. Dat er door sommigen slecht mate kon worden gehouden, blijkt uit de vele schilderijen en prenten met losbandige drinkers. Een stevige drinker werd in de zeventiende eeuw ook wel een ‘kannekijker’ genoemd. Daarnaast zijn er diverse juridische bronnen die verhalen vertellen over vechtpartijen in de herberg en op straat.

Twee mannen dragen een vat bier naar een kroeg. In de sloot ligt een dronkaard met een kruik in zijn hand. Een vierde man wijst hem op het vat. Vierde prent uit een genummerde, vierdelige prentenserie met spreekwoorden. ‘Hij is boven zijn bier’, 1608-1666. Gravure door Nicolaes Braeu naar ontwerptekening van Karel van Mander uitgegeven door Conradt Goltz. Noord-Hollands Archief / Collectie van prenten van C.G. Voorhelm Schneevoogt te Haarlem, Inventarisnummer 2246.

In de hemel is geen bier, daarom drinken wij het hier

Ondanks alle gevaren van teveel alcohol nuttigen dacht men in de middeleeuwen dat bier goed was voor de gezondheid. Door bijna iedereen werd bier gedronken. Het was dorstlessend, smaakvol en bovenal voedzaam door de granen waarvan het gemaakt wordt. Zelfs tot in de twintigste eeuw werd er geadverteerd met de overtuiging dat bier gunstig zou zijn voor de productie van de hoeveelheid borstvoeding.

Auteur: Judith van Amelsvoort

Omslagfoto: Baardmankruik met bloemranken, anoniem, ca. 1520 – ca. 1560. Rijksmuseum, objectnummer BK-NM-2026

Bronnen:

Publicatiedatum: 07/11/2022

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

2 reacties

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.