Op de vlucht voor de Fransen
In het voorjaar van 1672 verklaarden Engeland, Frankrijk, en de bisdommen Münster en Keulen de oorlog aan de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden. De bisschoppen kwamen uit het oosten en namen Overijssel in. Engeland viel aan op zee en op 12 juni drongen de Fransen via de Rijn ons land binnen. Binnen negen dagen stonden de Franse soldaten al aan de stadspoort van Utrecht. In korte tijd bezetten zij Gelderland en Utrecht. Moordend en plunderend trokken de Franse soldaten door ons land. Ze lieten een bloederig spoor achter in de Gooi- en Vechtstreek. Ook Overmeer werd door de Fransen verwoest en in brand gestoken.
De veroverde gebieden hadden erg te lijden onder het gareel van de buitenlandse troepen. Het platteland had te kampen met de plunderingen van de Franse soldaten en steden moesten hoge belastingen betalen aan Lodewijk XIV. Voor hun eigen veiligheid of die van hun huis moesten welgestelde burgers hoge geldbedragen neertellen. Als men geen belasting wilde betalen, of op de vlucht ging, was het risico groot dat hun huis werd verwoest. Veel buitenplaatsen en kastelen werden geplunderd en achtergelaten als ruïne. Dit alles zorgde voor een grote stroom van vluchtelingen uit de bezette gebieden.
De Oude Hollandse Waterlinie
In 1672 vormden Noord- en Zuid-Holland samen nog één provincie: ‘Holland en de West-Friesland’ geheten. Beide provincies weten zonder al te veel kleerscheuren uit het Rampjaar te komen: ze werden beschermd door de Oude Hollandse Waterlinie. De waterlinie zorgde ervoor dat de Fransen Holland niet verder konden binnentrekken.
De Oude Hollandse Waterlinie bestond uit een reeks sluizen en forten langs een aantal rivieren, waaronder de Merwede, Lek, Rijn, Amstel en Vecht. Polders en grote weilanden waren van elkaar gescheiden door deze rivieren. Met het doorsteken van dijken en het openen van de sluizen kon grote stukken land onder water worden gezet.
De Staten van Holland hadden op 8 juni 1672 de opdracht gegeven om te beginnen met de onderwaterzetting (inundaties). Dit ging niet zonder slag of stoot en pas eind juni stond het gebied tussen Muiden, Amsterdam, Gorinchem en Dordrecht onder water. De plaatselijke bevolking werkten de inundaties aanvankelijk tegen. Ze waren bang voor het verlies van hun bestaansmiddelen en wilden niet dat hun weilanden en akkers onder water werden gezet. Sommige lokale overheden hielden uit angst voor woedende boeren zelf de sluizen gesloten. Op andere plaatsen, waar de dijken overdag werden doorgestoken, deden de boeren er ’s nachts alles aan om dit weer terug te draaien. Door al deze strubbelingen liep de totstandkoming van de waterlinie een flinke vertraging op. Ondertussen ging het oosten van Nederland in Franse handen over.
De waterlinie bleek succesvol en de Hollanders konden zich even veilig voelen. Tot eind december, toen het begon te vriezen. Op sommige plaatsen bevroor het water waardoor de Fransen daar makkelijk konden oversteken. De dorpen Bodegraven en Zwammerdam werden het slachtoffer van 9000 moordende en plunderden Franse soldaten. Via deze weg wilden zij Holland verder dieper binnendringen. Enkele dagen later werd hun dit onmogelijk gemaakt door de dooi die inzette. Toen de Fransen vertrokken was er nog maar weinig over van de dorpen en hun bevolking.
De bescherming van Amsterdam
De Hollandse Waterlinie werd in werking gesteld met het doorsteken van de dijken bij Muiden. Het Muiderslot bekleedde een sleutelpositie bij de bescherming van Holland. Johan Maurits van Nassau, de leider van het Noordelijke gedeelte van de Republiek, verbleef hier in 1673. Het land rondom de vesting werd onder water gezet, waardoor Amsterdam werd gespaard voor het Franse oorlogsgeweld.
Niet alle regio’s van het huidige Noord-Holland vielen binnen de bescherming van de waterlinie. Vier kastelen en/of buitenplaatsen in de omgeving van Weesp werden geplunderd of zelfs compleet verwoest. Eigenaren van buitenplaatsen en kastelen trokken vanwege de oorlog terug naar Amsterdam. In de zomer gebruikten zij hun tweede huis om de vieze lucht en het lawaai van de grote stad te ontsnappen. Maar in 1672 was Amsterdam verreweg veiliger dan hun buitenplaats of kasteel.
Kasteel Sypensteyn en de gebroeders de Witt
De Van Sypesteyns waren vanaf de zestiende eeuw een belangrijke en welgestelde familie. Cornelis Ascanius van Sypersteyn (1638-1673) kocht in de zeventiende eeuw de ruïne van een ‘Huis’, dat hij liet opknappen. Hoe dit gebouw er precies uitzag is niet bekend, aangezien het een paar jaar later afbrandde. Kasteel Sypensteyn was één van de kastelen die het slachtoffer werd van het Franse oorlogsgeweld. De bewoners van het kasteel waren bovendien betrokken bij binnenlandse politieke problemen. Ze waren verwant aan de gebroeders Johan en Cornelis de Witt.
Er gingen geruchten dat Johan de Witt verborgen zat in het huis van Cornelius Ascanius van Sypesteyn. Op 14 juli 1672 werd daarom zijn huis aan de Kraaienhorstergracht in Haarlem geplunderd.
Op zaterdag 20 augustus 1672 werd Johan de Witt, Raadpensionaris van Holland, samen met zijn broer Cornelis door een woedende mensenmassa gelyncht. Dit gebeurde in en bij de Gevangenpoort in Den Haag, waar Cornelis gevangen was gezet. Hij werd ervan beschuldigd een moordaanslag op prins Willem III van Oranje te hebben beraamd. De bevolking was in paniek en in verwarring gebracht door de snelle aanval van de Fransen en geloofde de beschuldigingen van verraad. Na de gruwelijke moord op de broers werd Willem III met steun van de Oranjepartij tot stadhouder benoemd.
De verwoesting van de Hooge Dreuvik
De buitenplaats de Hooge Dreuvik, gebouwd in 1654, werd door de Fransen verwoest omdat de brandschatting niet was betaald. De brandschatting was een bedrag dat de Fransen aan de eigenaar vroegen om het huis niet te verwoesten. Cornelis Tromp (1629-1691), luitenant-admiraal van Holland en West-Friesland, kreeg hier ook mee te maken. Hij bezit samen met zijn echtgenote Margaretha van Raephorst twee buitenplaatsen in ‘s-Gravenland, die naast elkaar liggen. Net als zoveel welgestelde Amsterdammers in de zeventiende eeuw verbleef hij in de wintermaanden in zijn huis aan de Oudezijds Voorburgwal en in de zomermaanden in zijn landhuis buiten de stad.
In augustus ontvangen zij brieven met daarin het bedrag dat zij moeten betalen als brandschatting. Tromp zou 1.500 rijksdaalders moeten betalen (een rijksdaalder was f 2,50 gulden, dus 3.750 gulden). Veel huizenbezitters onderhandelden over de hoogte van het bedrag voordat ze tekenen. Zo ook Tromp, die uiteindelijk wordt aangeslagen voor f 960 gulden voor zijn twee huizen. Toch vindt hij het bedrag te hoog en weigert te betalen. Terwijl andere eigenaren in de buurt betalen, houdt Tromp zijn poot stijf en wilt weer onderhandelen. Hierdoor verandert het bedrag meerdere malen, en niet in zijn voordeel. Op het laatst is het bedrag 1.400 gulden. Tromp verkondigt dat de Fransen toch niets tegen zijn huizen zullen doen. Dit valt tegen. Als de Franse Hertog de Luxembourg dit hoort, geeft hij opdracht om de huizen in brand te steken en de bomen in de tuin om te hakken. De Luxembourg schrijft op 2 februari 1673: “Wij hebben het kasteel van Amerongen verbrand, en ook het huis van Tromp (…).”
Na het Rampjaar besloot Tromp om op dezelfde plaats een nieuw en luxe buitenplaats te laten bouwen: Trompenburg. Een indrukwekkende buitenplaats die nu nog steeds te bezoeken is.
Kasteel Nederhorst in brand
Kasteel Nederhorst in Nederhorst den Berg stamt uit de dertiende eeuw. Aanvankelijk werd het kasteel Horst genoemd. Het kasteel lag op een strategische plek: op de grens tussen Het Sticht Utrecht en Holland. In 1672 werd ook dit kasteel door de Franse troepen in brand gestoken. Een jaar later werd het verkocht en herbouwd als een vierkant kasteel met op elke hoek een zeskantige toren. Omstreeks 1730 werd bij de entree een gietijzeren hek in de stijl van Lodewijk XIV geplaatst.
Het verdwenen kasteel bij Weesp
Een kasteel dat niet meer werd herbouwd na het Rampjaar was Kasteel Ten Bosch. In het midden van de dertiende eeuw werd het kasteel gebouwd in opdracht van Graaf Egbertus van Amstel. Eeuwenlang hield het middeleeuwse Kasteel Huis ten Bosch stand en beschermde Amsterdam tegen vijanden. Tot het jaar 1672, toen het door Franse troepen volledig werd verwoest. In de jaren erna zijn de ruïnes afgebroken en is het kasteel nooit meer herbouwd.
Auteur: Judith van Amelsvoort
Bronnen:
- Marjan Brouwers, Jeannette van Ditzhuijzen, Zicht op kastelen, 2008, p. 118-119.
- Petra Dreiskämper, ‘Redeloos, radeloos, reddeloos’ De geschiedenis van het rampjaar 1672, 1998, p. 7, 15, 45, 46, 74, 76.
- Roelof van Gelder, Zeepost – Nooit bezorgde brieven uit de 17de en 18de eeuw, 2008, p. 127.
- Linda Prins, Dag van het Kasteel, Het Rampjaar in Noord-Holland: een veilige haven, 14 maart 2022.
- Daan Wolfert, Een Ramp voor de Vechtstreek 1672-1673, p. 141, 142, 165.
- De familie Van Sypesteyn – Kasteel Sypesteyn
- Wikipedia: Oude Hollandse Waterlinie, Trompenburg, 1672
Omslagfoto: Het slot bij Breukelen, verwoest door de Fransen in 1672, Isaac Sorious, 1672 – 1676. Negende prent in een reeks van dertien afbeeldingen van de dorpen en kastelen in de provincie Utrecht door de Fransen in 1672 verwoest. Collectie Rijksmuseum, objectnummer: RP-P-OB-59.668
Meer dan 100 kastelen, buitenplaatsen en landgoederen doen mee aan het publieksevenement Dag van het Kasteel, dat dit jaar voor de 15de keer wordt gehouden. De organisatie doet dit om draagvlak te creëren voor dit in Nederland zo kenmerkende erfgoed, waarvan het onderhoud erg veel geld kost. Op tweede pinksterdag, maandag 6 juni, worden op bijzondere locaties verschillende activiteiten georganiseerd. Traditiegetrouw is er een overkoepelend thema waar veel locaties zich bij aansluiten. In het licht van het Rampjaar 1672, nu 350 jaar geleden, is het thema dit jaar ‘Een ramp is van alle tijden’.
Publicatiedatum: 06/06/2022
Vul deze informatie aan of geef een reactie.