Registratie van criminaliteit
In veel Hollandse steden zijn de complete rechterlijke archieven uit de zeventiende eeuw bewaard gebleven. De schepenen (rechters), de baljuw of schout (de officier van justitie) en hun klerken hielden de vervolging en berechting van misdadigers nauwkeurig bij. Steden zoals Amsterdam begonnen al in de zestiende eeuw met de registratie van criminaliteit. Vanaf 1524 zijn in de hoofdstad justitieboeken bewaard gebleven met daarin de vonnissen van de veroordeelden. In de confessieboeken werden de getuigenissen en bekentenissen van de verdachten genoteerd.
Elke stad had zijn eigen terminologie voor de registratie van misdrijven. In Rotterdam noemde men de boeken met veroordelingen ‘sententieboeken’, maar in andere steden werden ze weer ‘criminele boeken’ genoemd. Soms werd ervoor gekozen om ernstige misdaden en kleine vergrijpen, zoals vechtpartijen en geweld, op te delen in twee boeken.
In de stadsgevangenis
Het Regionaal Archief Dordrecht heeft een groot aantal ‘klepboeken’ uit de zeventiende eeuw in haar bezit. Hierin staan afkondigingen van vonnissen die aan de bevolking op het Stadhuisplein werden voorgelezen. De afkondigingen werden gedaan nadat de stadhuisklok had ‘geklept’ (ofwel geluid). Anonieme klerken hebben in deze periode de kantlijn versierd met illustraties van de opgelegde straf en met rijmpjes over de veroordeelde. In de klepboeken staan tekeningen van de verschillende executiemethoden, waaronder onthoofden, ophangen, wurgen, radbraken, geselen, brandmerken en tepronkstelling.
In de zeventiende eeuw maakte de stadsgevangenis van Dordrecht deel uit van het stadhuis. Op zolder zijn nu nog steeds de originele houtconstructies van de overkapping te zien, evenals de gevangeniscellen uit 1646. De personen uit de klepboeken hebben hier voor een korte of langere tijd opgesloten gezeten in afwachting van hun proces.
De schout en de schepenbank
In Haarlem werd het stadhuis door meerdere rechtsdienaars gebruikt. De baljuws van Kennemerland en van Brederode maakten voor hun rechtspraak gebruik van enkele vertrekken in het stadhuis in Haarlem alsmede van het stenen schavot op de Grote Markt. Van alle vonnissen die de Haarlemse schepenbank uitsprak in deze periode is er slechts een fragment van bewaard gebleven. Een belangrijke bron zijn de ‘Schouts Crimineele Rollen’ die de periode van 1673 oktober tot en met 1811 beslaan. In dit boek formuleert de schout op de rechterpagina gedetailleerd het misdrijf en de aanklacht. Op de linkerpagina staat in een ander handschrift de reactie van de schepenbank en het vonnis.
Verbannen uit de stad
Een vonnis bestond dikwijls uit verschillende straffen. Bij huwelijkszaken, zoals overspel, kreeg de persoon in kwestie een verbanning opgelegd in combinatie met een boete of een tepronkstelling. Soms werd de veroordeelde publiekelijk de stad uitgeleid met attributen die het misdrijf symboliseerden. Bigamisten (iemand die opzettelijk een dubbel huwelijk aangaat) werden door de stad geleid met spinrokken om de hals. De spinrok was een stok voor het spinnen van wol en stond symbool voor de vrouw des huizes. In Dordrecht werd een schoolmeester wegens een poging tot bigamie ‘Ten pronk’ gesteld op het schavot tussen twee spinrokken. Ondanks dat tepronkstelling één van de lichtere straffen was, werden de openbare strafvormen als zeer onterend beschouwd. Hierdoor was in één klap de hele stad op de hoogte van het misdrijf en de veroordeling.
Verreweg de meeste opgelegde straf was verbanning uit de stad. De termijnen hiervoor varieerden naar gelang de aard van het misdrijf: van een half jaar tot levenslang. Voor de schepenen was dit een gemakkelijke straf, aangezien er geen kosten aan verbonden zaten en de stad enige tijd van de lastpak verlost was. Dit was echter lastig te controleren, wat blijkt uit de vele aanklachten die zijn opgetekend over misdadigers die banbreuk pleegden.
Op water en brood
In 1673 had een dertienjarige jongen uit Leiden kleding gestolen op de Haarlemse markt. Hij werd veroordeeld tot een verblijf in de water-en- broodkelder onder het stadhuis. Personen die werden aangehouden kregen meestal de keuze tussen het betalen van een boete of een paar dagen vast zitten. De meeste veroordeelden die de boete niet konden betalen, kregen een paar dagen op water en brood. De aard van het misdrijf bepaalde de lengte van de gevangenisschap. Lijsbeth Abrahams moest in 1647 veertien dagen op water en brood omdat ze iemand had geslagen. Aaltje Barents daarentegen moest voor drie maanden in de gevangenis vanwege het verwonden van een buurvrouw met een pot.
In de zeventiende eeuw groeide het inwonersaantal in Amsterdam van 30.000 naar 200.000 personen. Het is opvallend dat in deze periode maar een paar mannen zijn veroordeeld voor overspel na hun bezoek aan een prostituee. Zeer waarschijnlijk ontliepen de meeste hoerenlopers hun straf door een schikking te treffen met schout.
Op het schavot
Geseling werd net als verbanning regelmatig als straf opgelegd en werd publiekelijk uitgevoerd op het schavot voor het stadhuis. De scherprechter (beul) voerde het vonnis uit, terwijl de schout het aantal slagen stond af te tellen. Soms kreeg de veroordeelde tijdens de geseling alvast een strop om zijn hals, als waarschuwing dat het de volgende keer slechter met hem zou aflopen. In de regel zou een dief de eerste keer gegeseld worden, de tweede keer verminkt worden in zijn gezicht en de derde keer opgehangen worden.
Het stadsbestuur van Dordrecht en Haarlem had ieder een eigen beul in vaste dienst. De beul voerde executies uit en moest de verdachte martelen om een bekentenis af te dwingen. Hij was hierbij wel gebonden aan regels en grenzen, aangezien er geen doden moesten vallen. De beul werd over het algemeen gezien als een ambtenaar die werk deed dat gedaan moest worden.
Moord en doodslag
Criminelen die schuldig werden bevonden van ernstige geweldsmisdrijven werden door de beul onthoofd met het zwaard. De misdadiger werd publiekelijk op het schavot voor het stadhuis geëxecuteerd, waarna het lichaam van het slachtoffer naast de veroordeelde op het schavot werd getoond.
Niet alleen in de zeventiende eeuw werden dit soort vonnissen uitgesproken. De Haarlemse vleeshouwer Jan van Kempen vrmoordde in juli 1758 de weduwe Baré. Hij ging regelmatig bij haar op de thee, totdat hij tijdens een bezoek erachter kwam dat ze meerdere zakjes met geld in huis had. In zijn hebzucht probeerde hij haar terstond te wurgen. Toen zij hard bleef schreeuwen om hulp, sneed hij met zijn zakmes haar keel door. Dankzij de gealarmeerde buren was de hulpschout snel ter plaatse en kon hij Jan van Kempen arresteren. De roofmoordenaar werd ter dood veroordeeld door middel van radbraken. Radbraken (ofwel ‘breken op een rad’) was één van de ergste martelmethodes waarbij de beul de veroordeelde op een wagenwiel bond en daarna zijn ledematen brak. De beul had opdracht gekregen om Van Kempen op een rad te binden, van onderaf te radbraken, waarna hij met hetzelfde zakmes zijn keel moest doorsnijden.
In dit vonnis zien we, net als bij veel andere veroordelingen, elementen van de misdaad terug in de straf. Het voorwerp van het misdrijf (in het Latijn corpus delicti) werd tijdens het uitvoeren van de straf tentoongesteld boven het hoofd van de veroordeelde. Dit kon bijvoorbeeld een mes, zwaard, zak tarwe of zoals bij een marktvrouw in Dordrecht een zakje met zes stuivers zijn. Dit was het bedrag die ze van de prijs van boter aftrok waarna ze alle boterverkopers opriep om dit ook te doen. Als straf werd ze hiervoor gegeseld.
Een ander tragisch geval was de Haarlemse Grietje Claesse Jonkhooft die in het werkhuis een andere vrouw doodstak. In april 1720 werd ze aan een paal vastgebonden en gewurgd met het mes boven haar hoofd. In Dordrecht waren het merendeel vrouwen die aan de wurgpaal terechtstonden; mannen die deze doodstraf toebedeeld kregen waren dikwijls valsemunters. In Haarlem werden misdadigers opgehangen voor stelen of voor diefstal met geweld. Voor vrouwen, die voor hetzelfde misdrijf werden opgepakt, wachtte de wurgpaal.
Het galgenveld
Na de executie werd het stoffelijk overschot naar het galgenveld buiten de stad gebracht. Hier werd het lijk opnieuw opgehangen of op een rad bevestigd, ten prooi aan vogels en andere dieren. Hier bleven de lijken van de veroordeelden ter afschrikking zo lang mogelijk hangen. Het galgenveld van Amsterdam lag tot 1795 op een schiereilandje boven het IJ: de Volewijck. De galg had een stenen put met drie leeuwenkoppen, waar na verloop van tijd de lichaamsresten invielen. Ook andere Noord-Hollandse plaatsen hadden een eigen galgenveld buiten de stad. Huidige namen zoals de galgenbocht (Hoorn) en de galgeweg (Opperdoes) refereren nog naar het bloederige verleden van de plek.
Auteur: Judith van Amelsvoort
Bronnen:
- Manon van der Heijden, Misdadige vrouwen. Criminaliteit en rechtspraak in Holland 1600-1800, Amsterdam 2014, p. 13 t/m 16, 122
- Manon van der Heijden, Huwelijk in Holland. Stedelijke rechtspraak en kerkelijke tucht 1550-1700, Amsterdam 1998, p. 84 t/m 90.
- Maarten Müller, Misdaad en straf in een Hollandse stad: Haarlem, 1673-1811, Haerlem Reeks nr. 22, 2022, p. 25, 26, 52, 53, 57, 58
- Riny Benschop, Het galgoord van Dordrecht, p. 54 -55. Uit: Van ijzeren kast tot hamam. Topstukken uit het archief van Dordrecht. 2011.
- Stadhuis Dordrecht, Regionaal Archief Dordrecht.
- In de Buurt Dordrecht, Marèl Holtermans, Toen in Dordt: deze straffen kregen Dordtenaren vroeger bij een overtreding
- Wikipedia: Volewijck, Galgenveld (algemeen), Radbraken
Publicatiedatum: 07/10/2022
Vul deze informatie aan of geef een reactie.