Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Amsterdam heeft weer een vondelingenkamer

Amsterdam beschikt weer over een vondelingenkamer, waar radeloze moeders hun pasgeboren baby achter kunnen laten. Vondelingenkamers zijn een moderne variant van de vondelingenmolens die in vroeger eeuwen in kloosters werden gebruikt.

Wanhopige moeders die niet voor hun pasgeboren kindje kunnen zorgen, en geen andere uitweg zien, kunnen sinds kort hun baby neerleggen in een ruimte naast de spoedeisende hulp van het UMC in Zuidoost. Dat kan zo nodig anoniem, want alleen op de wieg staat een camera gericht.

Het kindje wordt vervolgens naar een tijdelijk pleeggezin gebracht en de moeder krijgt een brief mee waarin de hele procedure wordt uitgelegd. Ook kan de moeder één van twee unieke puzzelstukjes meenemen, zodat er later altijd een match kan worden gemaakt. In vroeger tijden gebruikten moeders daarvoor een doormidden gescheurde speelkaart.

Beschermde Wieg

De vondelingenkamer is een initiatief van stichting ‘Beschermde Wieg’. De vondst, in februari 2021, van een pasgeboren meisje, dat door haar minderjarige ouders in een ondergrondse vuilcontainer in Zuidoost was achtergelaten, heeft er mede toe geleid dat er bij UMC Zuidoost (voorheen AMC) zo’n voorziening is gekomen. Het ijskoude en vervuilde kindje kon destijds ternauwernood door ziekenhuismedewerkers worden gered.

‘Beschermde Wieg’ richt zich op vrouwen ‘die slachtoffer zijn van incest, eerwraak of geweld’, maar het kan ook om vrouwen gaan die in armoede leven, door justitie worden gezocht of zich om religieuze redenen voor hun zwangerschap schamen.

Van de vondelingenkamers, waarvan er meer dan tien in Nederland zijn, is sinds 2014 slechts drie keer gebruik gemaakt. De meeste zwangere vrouwen bellen naar ‘Beschermde Wieg’ voor advies. In sommige gevallen wordt besloten om het kind af te staan voor adoptie.

Een op zigzagsgewijze doorgeknipte speelkaart uit de 18de eeuw. De handgeschreven tekst hierop luidt: ‘Anna/ongedoopt/Uyt doodelijke armoede’. En er zat nog een briefje bij: dit mysie van de Geriffermeerde godsdienst nog ongedoopt verzoeke vriendelijk de Naam van anna uyt Doodelijke armoede. De halve speelkaart was op de kleertjes van het kind bevestigd. De moeder had de andere helft behouden. Hiermee kon ze wellicht ooit in de toekomst bewijzen dat het haar kind was. Haar helft van de speelkaart was het reçu. Collectie Amsterdam Museum, objectnummer A 41464.

Engelse oorlogen

Maar hoe ging dat in vroeger tijden? Heel vroeger hadden kloosters een bak, die aan de deur was vastgemaakt. Als je je kleintje wilde afstaan, draaide je de bak, ook wel vondelingenmolen genoemd, een halve slag rond en zo werd het kind naar binnen gedraaid en mochten de kloosterzusters voortaan voor het baby’tje zorgen. Grote steden beschikten meestal over stadsvondelingengestichten, zo ook Amsterdam.

In 1726 telde Amsterdam nog 25 vondelingen, maar dat liep langzaam op tot 855 in 1817, waarna het weer begon te dalen om in 1845 weer op het oude peil van 25 vondelingen uit te komen. Oorlogen, revoluties, maar ook strenge winters en andere ellende, zorgden vaak voor een piek in het aantal kinderen dat te vondeling werd gelegd. Sinds 1866 komt het aantal vondelingen in de hoofdstad echter niet boven de vijf per jaar uit en na 1904 komt het te vondeling leggen van een kind nauwelijks meer voor.

Maar het gebeurt natuurlijk nog wel. Eind 1908 bericht het Algemeen Handelsblad dat er in dat jaar vier vondelingen zijn opgenomen. Eén daarvan wordt op 17 december in Zaandam door een portier van een inrichting gevonden, ‘nadat er hard aan de schel was getrokken.’ Op de stoep treft hij een jongetje van ongeveer twee weken aan. De Zaanse politie weet de ongehuwde moeder op te sporen, die in voorlopige hechtenis wordt genomen. De vrouw stemt er in toe dat het kind aan een kinderloos echtpaar wordt afgestaan.

Een mooie oplossing zou je denken, want het liep ook wel eens anders. Op 23 maart 1768 wordt in de Amsterdamse Nes, bij de vishal, een zuigeling gevonden. Gelukkig komt er net een meid langs, die bij een pruikenmaker in de Oude Manhuyspoort werkt. Zij weet dat haar ‘juffrouw’, die zelf kinderloos is, wel belangstelling voor een meisje heeft, waarop de meid het kind oppakt, controleert of het een meisje is en ‘naa haar juffrouw bragt, die dit kintje met toestemming van haar man voor haar ijge kint aannam.’

Eind goed, al goed, zou je zeggen, ware het niet dat de regentessen van het Aalmoezeniersweeshuis, dat destijds voor de opvang van wezen en vondelingen verantwoordelijk was, van het geval hoorden en het kind voor het huis van de pruikenmaker opeisten ‘tot groot leedwezen van die pruykemaker en zijn vrouw.’

Om ‘alle misbruiken, in deze welgeschikte stadt voor te komen, en de zelve van bedelarye langs der straten geheel en al t’ontlasten’ werd in 1613 het Aalmoezeniershuis opgericht. Hier vonden voedseluitdelingen plaats en werden armen, vondelingen en wezen ingeschreven. Hun afkomst deed niet ter zake. De regenten hebben zich laten portretteren tijdens hun barmhartige werk. Vervaardiger: onbekend, 1626. Collectie Amsterdam Museum, objectnummer SA 3021.

Stadsbestedelingen

Maar aan het begin van de twintigste eeuw valt het aantal vondelingen in Amsterdam dus wel mee, zo bevestigt een reportage in het Algemeen Handelsblad van 1 februari 1904. De krant schrijft over de nieuwe aanbouw van de Inrichting voor Stadsbestedelingen, een verzamelnaam voor vondelingen, wezen en armen, die worden opgevangen in een monumentaal pand aan de Prinsengracht.

De krant wil allereerst het misverstand ophelderen als zou het om een vondelingenhuis gaan, want die zijn er anno 1904 nauwelijks meer. ‘In de laatste tientallen jaren werden deze stumpertjes zoo goed als niet meer aangebracht.’ Het zijn vooral mannen en vrouwen tussen de 50 en 80 jaar, die daar nu wonen, en die blijkbaar niemand meer hebben. De krant meldt dat in het afgelopen jaar één vondeling is gestorven ‘in den ouderdom van 78 jaar.’ Dat lijkt wat curieus, maar vondelingen kunnen natuurlijk ook oud worden.

Kleding is van Aart Jacobus van der Tang geweest, geboren te Amsterdam op 3 september 1892 en gevonden als vondeling op 23 januari 1893, waarna hij in Stadsbestedelingenhuis is opgenomen met de naam Jan van der Stoep. Collectie Amsterdam Museum, objectnummer KB 2036.1/14.

Verbannen

De krant duikelt zelfs een document uit 1491 op, waaruit blijkt hoe het toenmalige stadsbestuur tegen moeders aankeek die hun kind in de kerk achter lieten. Dat werd dus niet op prijs gesteld. Wie betrapt werd, liep de kans te kijk te worden gezet en een jaar uit de stad verbannen te worden.

Pas in 1613 komt er een soort van opvang voor armen, bedelaars en verlaten kinderen. De volwassenen worden ondergebracht in het voormalige Clarissenklooster en de kinderen gaan naar particulieren. Een ‘college van aalmoezeniers’ moet dat allemaal in goede banen leiden.

Als het aantal verlaten kinderen toeneemt, wordt op 1 januari 1666 op de Prinsengracht een aparte opvang in gebruik genomen, hetzelfde gebouw overigens waar later het Paleis van Justitie in zal trekken. Het Aalmoezeniersweeshuis is op dat moment overigens niet de enige opvang voor wezen en vondelingen. Je hebt ook nog weeshuizen van de kerk en je hebt het Burgerweeshuis, maar dat neemt alleen kinderen van poorters (ingezetenen) op.

Gezicht op het jongenshuis van het Burgerweeshuis te Amsterdam, Jacob van Meurs (mogelijk), 1663. Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-2019-807.

Aalmoezeniersweeshuis

Het Aalmoezeniersweeshuis zal anderhalve eeuw als opvang fungeren, maar op 1 mei 1825 komt daar een einde aan als Koning Willem I op het onzalige idee komt om in Veenhuizen een ‘rijkswezenkolonie’ te stichten. De regenten van het Aalmoezeniersweeshuis protesteren daar nog tegen, maar het gevolg is wel dat veel weeskinderen, op de allerkleinsten na, naar Veenhuizen worden overgebracht. Er blijft alleen nog een gebouwtje over voor de administratie van ‘stadsbestedelingen’.

Pas in november 1865 wordt er weer een gesticht in de Lange Leidse Dwarsstraat geopend voor vondelingen en ‘verlaten kinderen’, want de kolonie in Veenhuizen blijkt toch niet zo’n succes. De huisvesting is erbarmelijk en bovendien is het een broeinest van infectieziekten.

De toenmalige boekhouder van het Stadsbestedelingenhuis, dat in 1828 voor het Aalmoezeniersweeshuis in de plaats is gekomen, F. Beudeker, een man die als  ‘weezenvriend’ te boek staat, slaagt er in om de kleinere kinderen weer in Amsterdam op te vangen. Daartoe wordt achter het administratiekantoor een nieuw gesticht geopend.

Dit schilderij toont een Aalmoezenier en een provoost op bezoek in het huis van een arme familie. Het schilderij geeft een zeldzaam kijkje in het interieur van een arme familie in de 17de eeuw. Boven de schoorsteen hangt een schilderijtje met musicerende, vrijende en gokkende personen. Het is niet waarschijnlijk dat dit werkelijk boven de schouw hing in een armeluis-woning. De schilder heeft hiermee een symbolische toespeling willen geven op het losbandig leven als oorzaak van armoede. Door de open deur rechts is een begrafenis te zien. Het vormt een verwijzing naar een andere taak van de Aalmoezeniers. Vervaardiger onbekend, ca. 1625-1630. Collectie Amsterdam Museum, objectnummer SA 1758.

De briefjes

In mei 1923 citeert Het Vaderland uit een gedenkboek, waarin directeur W.F. van Voorst van genoemd Stadsbestedelingenhuis schrijft over de briefjes die bij de vondelingen worden aangetroffen. Hij bevestigt het aloude gebruik om een doormidden geknipte speelkaart bij de kleine achter te laten, zodat de moeder het kind later nog eens kan ophalen. Soms komt dat wel eens voor. In 1907 worden bijvoorbeeld van de vier vondelingen twee aan de moeder teruggegeven. Eén vondeling heeft het helaas niet gered.

De briefjes die in de kleren van een vondeling worden vastgemaakt, zijn vaak aandoenlijk, zoals deze: ‘Leentje R. 10 weeke oud, is rooms gedoopt en heeft nooit gezooge, maar eet goed pap.’ Maar soms zitten er bijna poëtische teksten bij, die duidelijk maken dat je je kind niet voor de lol achterlaat. ‘Deze kindtje aan de Goddelijke voorzieningheid opgedragen en door Sware Rampen tot deze stap moet overgaan, maar daar ik God tot getuigen neemt dat ik deze niet groot kent brengen want de Boom die deze vrugt heeft voortgebracht bestaat niet meer.’

Roggebrood

Oud-onderwijzer en Amsterdamkenner J.H. Kruizinga, die regelmatig in Het Parool publiceerde, deed onderzoek in het Gemeentearchief, waar het archief van het Aalmoezeniersweeshuis is ondergebracht. Ook hij ontdekte dat de zuigelingen de meest onroerende briefjes meekregen.

Zo schrijft een moeder dat de vader al dood was toen het kind werd geboren en dat ze nog negen maanden gesukkeld heeft, maar door ‘nog alle dage de Koorts’  weinig kon verdienen. Ze schrijft ook dat haar kind graag wat lust, maar geen pap. Maar ’s morgens en ’s avonds ‘een bootram met Roggebrood’, dat is prima. En ze eindigt met ‘Lieve Moeders geeve het Kint in uw Moederlijke bescherming tot godt mij weer in Staat moogt stellen om daar weer het broot Voor te kunnen winne.’

Het Aalmoezeniersweeshuis, later Paleis van Justitie, Prinsengracht 436. Vervaardiger: Casparus Commelin (1636-1693), 1693. Collectie Stadsarchief Amsterdam: tekeningen en prenten. Afbeeldingsbestand 010097011343.

Vondelingenmolens

Kruizinga ontdekte ook dat de regenten van het weeshuis de vondelingen soms de meest wonderlijke namen meegaven. Zo werden kinderen de wereld in gestuurd met namen als Cornelis Strooppot, Antonia Aardbei, Dirkje Eijerkoek, Karel Krentebrood of Cornelia Sinaasappel. Overigens dienden niet alleen vruchten en gerechten als inspiratie, recente uitvindingen werden ook gebruikt om de spruitjes een naam te geven. Wat te denken van Lucas Lichtgas, Johannes Stoomboot of Elisabeth Spoorwegen?

Soms kregen de kinderen een naam die op gebruiksvoorwerpen waren gebaseerd, zoals Geertje Geldzak of Gerharda Pijpekop, of werden ze naar een huisdier vernoemd, zoals Pietje de Kater, Jacob Kanarie of Jozef Hazewind. En als de creativiteit op was, dan was het tijdstip waarop de vondeling binnen was gebracht bepalend. Dina Eersteling werd op nieuwjaarsdag binnengebracht, terwijl Elisabeth Heksluiter op Oudejaarsavond haar entree in het weeshuis had gemaakt.

Nee, dan doen de Chinezen het een stuk beter, meent Kruizinga. Die geven hun vondelingen de mooiste namen mee: Hemeldauw, Bloem van de nacht of  Zoon van de morgen. In Nederland doen we dat anders, legt hij uit. Daar worden vondelingen vaak vernoemd naar de plaats waar ze zijn aangetroffen. En zo komen ze dan aan namen als Van den Hove, Van de Weghe, Van de Water, Verbrugge, Van de Stad of Van der Poorten.

Wat natuurlijk niet wil zeggen, zo voegt hij er haastig aan toe, dat families die nu zo’n naam hebben allemaal van vondelingen afstammen. Niet dat dat erg zou zijn, want sommige vondelingen komen goed terecht. Remi, uit ‘Alleen op de wereld’, wordt immers directeur van een opvangtehuis voor jonge muzikanten, al kun je daar weer op afdingen dat dat joch een hersenspinsel van Hector Mallot is en nooit echt heeft bestaan.

Links de oude schouwburg op het Leidseplein. Op de achtergrond de Leidsestraat. Rijk gestoffeerd, onder meer met twee soldaten die de wacht houden in de poort, en twee weesjongens uit het Aalmoezeniersweeshuis met een vlieger. De tekening is gemaakt op basis van de situatie in 1774, toen de schouwburg net geopend was. Afmetingen: 303 x 298 mm. Vervaardiger: H.P. Schouten (Herman; 1747-1822), 1779. Stadsarchief Amsterdam, Collectie Atlas Splitgerber, Afbeeldingsbestand 010001000774.

Joodse babies

Tot slot laten we ons oog glijden over de vrouwenpagina die 15 december 1949 in Het Parool verschijnt, want die constateert dat weeskinderen en vondelingen na de oorlog een zeldzaam verschijnsel zijn geworden. ‘In een stad als Amsterdam is bijvoorbeeld sedert de bevrijding bij de Kinderpolitie geen vondeling meer gemeld.’ De Tweede Wereldoorlog was natuurlijk een trieste uitzondering, want toen werden er Joodse babies naar de politie gebracht, ‘die door de wanhopige ouders of onderduikfamilies te vondeling waren gelegd in de hoop dat medelijdende mensen de kinderen voor het vreselijk lot van deportatie zouden behoeden.’

Maar dat neemt niet weg dat vondelingen inmiddels een zeldzaamheid zijn geworden. Alleen in het Burgerweeshuis wonen anno 1949 nog ‘een stuk of drie vondelingen’. Dat wil niet zeggen dat er geen ongehuwde moeders meer zijn, legt de journaliste uit, maar die kunnen tegenwoordig makkelijker hulp krijgen bij het zoeken van pleegouders.

Dat ging overigens niet altijd van een leien dakje, want als een moeder haar kind af stond, verloor ze de voogdij. Die kon ze later wel weer proberen terug te krijgen, via de rechter, maar dat was nog wel een dingetje. ‘Deze mogelijkheid echter is een moeilijk punt voor de pleegouders,’ schrijft de krant. ‘Want het is meermalen voorgekomen, dat zij jaren en jaren zorgden voor het kind als was het hun eigen, zonder dat de moeder ooit kwam opdagen, maar dat zij als het kind had bereikt, waarop het ging verdienen, het plotseling voor zich opeiste.’  Wat maar weer duidelijk maakt dat een aanvankelijk ongewenst kind uiteindelijk toch nog gewenst kan worden.

Auteur: Arnoud van Soest

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van een artikel in Het Parool, dat over de vondelingenkamer in het UMC Zuidoost berichtte. Verder is gebruik gemaakt van informatie van het Gemeentearchief Amsterdam en artikelen in het digitale archief van de Koninklijke Bibliotheek, Delpher.nl.

Publicatiedatum: 08/02/2024

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.