Tuincomplex
Op het terrein van Welgelegen ligt al sinds de veertiende eeuw een stuk grond dat als ‘speelveld’ dient voor de stedelingen: de Baan. Graaf Aelbrecht van Beijeren, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen had het terrein tussen de huidige Dreef, de Paviljoenslaan, de Kleine Houtweg en de Gasthuissingel in 1390 aan de stad Haarlem geschonken. Haarlemmers leggen er pleziertuinen aan en bouwen er tuinhuisjes. Dit wordt geleidelijk aan een heel tuincomplex van honderd percelen die verschillen in grootte. Vermogende kooplieden uit Haarlem kopen vaak meerdere percelen op en transformeren die om tot echte buitenplaatsjes. Hier trekken ze zich in de weekenden terug. Het complex dat prachtig in de natuur ligt, blijft niet onopgemerkt. Het raakt in de achttiende eeuw in trek bij welgestelde Amsterdammers.
Henry Hope: koopman-bankier
Een van die welgestelde Amsterdammers is Henry Hope. Hij wordt in 1735 in Boston geboren, maar al op jonge leeftijd naar Europa gestuurd om een culturele opvoeding te genieten. Na een periode bij een Londense firma te hebben gewerkt, wordt Hope vennoot van het handelshuis van zijn ooms in Amsterdam: Hope & Co. Deze bank is tegenwoordig onderdeel van ABN AMRO. Vooral door Henry’s toedoen groeit Hope & Co uit tot een machtige financiële instelling. Voor Hope bestaat er geen verschil tussen de handel in geld en de handel in goederen; hij is een echte koopman-bankier. Er wordt namelijk gehandeld in van alles (graan, hout, goud, diamanten, munitie en bloembollen) en in alle landen van Europa, Noord en Midden-Amerika en het Midden-Oosten.
Grootse plannen
Het buitenverblijfje aan de Dreef dat Hope in 1769 koopt, heet de ‘Hofstede Welgelegen’. Het is dan een ruim huis met een behoorlijk stuk grond. Maar voor Hope is dat niet genoeg. Tussen 1770 en 1785 worden alle omliggende siertuinen en huisjes opgekocht en afgebroken. Het hele terrein wordt vervolgens afgebakend met een stenen muur. Dan kan het echte project beginnen: de bouw van een groot huis met uitzicht op het stadsbos. Het stadsbestuur stemt op 12 november 1785 in met de plannen van Hope. Honderdduizenden bakstenen worden aangeleverd en de bouw kan beginnen. Sinds 2007 weten we dat de architect waarschijnlijk de toenmalige stadsbouwmeester van Amsterdam was, Abraham van der Hart (1747-1820). Het project zou zes jaar duren. Intussen moest ook de Haarlemmerhout eraan geloven. Naar de wensen van Hope wordt het bos herbeplant, zodat er een zichtlijn komt die tot ver doorloopt.
Imponerend
In de verarmde Republiek worden aan het einde van de achttiende eeuw geen huizen gebouwd die te vergelijken zijn met Welgelegen. Het gebouw is voor die tijd niet alleen heel groot, maar heeft ook een imponerende uitstraling. Welgelegen is een mooi voorbeeld van het neoclassicisme. Deze kunststroming komt in achttiende eeuw tot bloei dankzij de hernieuwde belangstelling voor de oudheid. Nog voordat de bouw van Welgelegen is afgerond, gebruikt Hope het al voor de ontvangst van belangrijke gasten en zakelijke relaties. In 1788 komt bijvoorbeeld Thomas Jefferson, de latere president van de Verenigde Staten van Amerika op bezoek. Het gebouw trekt enorm de aandacht in Haarlem. Ooggetuigen kunnen maar niet begrijpen waar ‘de extra-ordinair groote zalen’ nou voor nodig zijn.
Kunstcollectie
De grote zalen hebben wel degelijk een doel. Hope bezit een indrukwekkende kunstverzameling die vooral sinds 1783 was gegroeid. In Welgelegen wil hij deze collectie tentoonstellen aan al zijn gasten en relaties. Ook andere belangstellenden kunnen een verzoek indienen bij Hope & Co om de collectie te bezichtigen. Bezoekers moeten sloffen aandoen zodat ze de parketvloeren niet beschadigen. Daarna kunnen ze zich vergapen aan schilderijen van onder meer Italiaanse schilders als Rafael en Titiaan, Hollandse en Vlaamse schilders als Rembrandt, Anthony van Dyck en Peter Paul Rubens en Engelse schilders als Benjamin West en Joshua Reynolds. De schilderijenzalen hebben dan een uiterst moderne vorm van verlichting; een soort daklantaarns. Het zijn twee rechthoekige houten huisjes met twaalf ramen zodat het licht op een ‘veilige’ manier op de kunstwerken valt. Vanaf 1870 is het dak een aantal keer verbouwd, maar in 2008 zijn de originele daklantaarns weer gereconstrueerd.
Oranjegezind
Aan het einde van de achttiende eeuw bestrijden de patriotten en de prinsgezinden elkaar in de Republiek. Hope & Co houdt zich goed staande in deze roerige periode: hoewel Henry Oranjegezind is, mengt hij zich niet in het conflict. Hij is natuurlijk ook lange tijd druk bezig met de bouw van Welgelegen. Na de Pruisische inval in 1787 vluchten duizenden Nederlandse patriotten naar Frankrijk. Het gevaar lijkt geweken. Maar dan leiden de geallieerde troepen in 1794 een ernstige nederlaag tegen het oprukkende Franse revolutionaire leger. Hope voelt zich niet meer veilig in Nederland en vlucht naar Engeland. De gehele kunstverzameling uit Welgelegen wordt overgescheept naar Londen. In Nederland breekt de Franse Tijd aan.
In 1807 draagt Henry Welgelegen over aan zijn aangenomen zoon John Williams Hope. Deze verkoopt na lang aarzelen de buitenplaats aan de koning van Holland: Lodewijk Napoleon. De broer van de Franse keizer betaalt er 300.000 gulden voor. Lodewijk noemt Welgelegen zijn ‘pavillion’. Hier komt de naam ‘Paviljoen’ Welgelegen vandaan.
Henry Hope heeft maar kort kunnen genieten van zijn Welgelegen; hij overlijdt in 1811.
Auteur: Tom van der Aart
Bron: Gerrit Bosch, Paviljoen Welgelegen. Buitenplaats, paleis, museum en provinciehuis (Haarlem, 2011).
Publicatiedatum: 14/03/2018
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactiein de laatste zin:
Henry moet kennelijk zijn: John Williams