Het is ruim een eeuw geleden, 1916. Het geweld van de Eerste Wereldoorlog dreunt rond het neutrale Nederland. Het vaderlandse leger heeft een bescheiden luchtvaartafdeling, gevestigd op vliegkamp Soesterberg. De legerleiding is op zoek naar een veiliger plek achter de Stelling van Amsterdam. Een weiland bij Zwanenburg blijkt boven de begroting en valt dus af. Maar bij het uit 1844 daterende torenfort Schiphol heeft boer Knibbe grond in de aanbieding waar over te praten valt. Voor een bedrag van ruim 55 duizend gulden verwerft het leger dit weiland.
De koeien en paarden van boer Knibbe maken plaats voor een landingsterrein (van gras) en een grote loods. Medio september 1916 landt het eerste vliegtuig op Schiphol, overgevlogen van Soesterberg. Het vliegveldje is daarmee in gebruik genomen. Enkele jaren later, rond het eind van de Eerste Wereldoorlog, is het terrein aan de voet van het fort Schiphol uitgegroeid tot een levendig militair vliegveldje met inmiddels al zes houten hangars.
Plesman
Een luitenant, die vanwege de dreigende oorlog bij het wielrijdersbataljon onder de wapenen was geroepen, had zich onlangs aangemeld voor een opleiding tot waarnemer bij de luchtvaartafdeling van het leger. Zijn naam: Albert Plesman. Hij klopte na de oorlog bij de minister aan of hij het militaire vliegveldje Schiphol ook mocht gebruiken voor de burgerluchtvaartmaatschappij die hij net had opgericht. En dat bleek de ‘take off’ van wat zou uitgroeien tot het immense vliegveld van nu.
Plesman legde de KLM-passagiers in de watten. Er was voor hen een apart toiletgebouwtje neergezet naast de loods op Schiphol. De luchtreizigers werden met een auto vanuit Amsterdam hierheen gereden. Mocht het vliegveld verschrikkelijk modderig zijn, kon het gebeuren dat passagiers door sterke mannen op de rug werden genomen en naar het gereed staande toestel gebracht. Het was pionieren in die jaren.
Medio mei 1920 landde het eerste vliegtuig met post uit Londen. Dat jaar telde Schiphol ongeveer 350 luchtreizigers. De ontwikkeling ging razendsnel, want in 1927 waren het er al meer dan tienduizend. En inmiddels bleek het vliegveld ook steeds meer dagjesmensen te trekken.
‘Drommels mooi geweest’
De luchthaven groeit tot ver buiten het landje van Knibbe. In de nacht van zondag 7 op maandag 8 mei 1967 is het zover. De verbouwereerde Britse student Robert Lacey (23) wordt dan in de aankomsthal van Schiphol (Oost) gehuldigd als laatste passagier van het laatste passagiersvliegtuig. Het nieuwe complex Schiphol-Centrum baadt lonkend in een zee van licht. Op het vrijwel verlaten Schiphol zingen stewardessen van de informatiebalie: ’t Is drommels mooi geweest’. Op het platform staan konvooien gereed om als karavanen in de nacht naar het nieuwe Schiphol te trekken.
En het torenfort in de Ringvaart waar het allemaal mee begon? Dat is weggevaagd door de vooruitgang. De aanleg van de provinciale weg van Haarlem langs Schiphol (Oost) naar Amstelveen kreeg een draaibrug over de Ringvaart. Pal op de plek waar het fort stond. In 1934 sloegen de slopers toe.
Den Uyl
Wie hier vanuit Amsterdam over de Koenenkade en langs de Ringvaart van de Haarlemmermeer heen is gewandeld of gefietst, moet de Bosrandweg oversteken om verder in zuidelijke richting te trekken. Op naar het jongste hoekje van het Amsterdamse Bos, het Schinkelbos. Altijd moet ik hier even denken aan Joop den Uyl (1919-1987). Hij was wethouder van economische zaken in Amsterdam van 1963 tot 1965 en maakte zich in die jaren sterk voor het naar de hoofdstad lokken van de petrochemische industrie.
Uit zijn wethouderstijd dateert een plan om een betere vaarroute te graven van het Westelijk Havengebied naar het Duitse achterland dan de tocht dwars door de stad over ’t IJ. Op de tekentafels ontstond een vaarroute buiten de stad om. Van het Westelijk Havengebied, over de Ringvaart van de Haarlemmermeer naar Schiphol (Oost). En hier bij de Bosrandweg zou het kanaal doorsteken naar de Amstel en uiteindelijk aansluiten op het Amsterdam-Rijnkanaal.
De Zwarte Ruiter
De Zwarte- of Schinkelpolder is gelukkig dit kanaal bespaard gebleven. Waar nu de Bosrandbrug over de Ringvaart ligt, draaiden ooit de wieken van een wipwatermolen die het overtollige water uit de Schinkelpolder weg maalde het immense Haarlemmermeer op. Zoals in dit hele gebied het geval is, was door het opbaggeren van veen een plas ontstaan.
Metersdiep was de veengrond weggegraven ten behoeve van turf om de ovens en kachels in de bedrijven en huizen te laten branden. In 1857, het Haarlemmermeer was enkele jaren tevoren droog gepompt, viel het besluit om de Schinkelpolder droog te malen.
Het wipwatermolentje was toen al afgedankt. ‘De Zwarte Ruiter’ aan de Jac. Takkade was betrokken bij het droog leggen van deze polder. Na die natte klus maakte ‘De Zwarte Ruiter’ een doorstart als korenmolen. De bliksem sloeg in 1919 een wiek van de molen af en sindsdien is ‘De Zwarte Ruiter’ een woning. Maar wel met de eervolle status van rijksmonument.
Plassen, poelen en meertjes
Water is als een blauwe draad die door de geschiedenis van Aalsmeer kronkelt. In de elfde en twaalfde eeuw waagden pioniers zich in het waterige veenland. Ze vestigden zich op wat drogere stukken en groeven slootjes om het gebied te ontwateren. Maar ze merkten al snel dat wat ze ook deden, het maaiveld als gevolg van inklinken en oxidatie (proces waardoor de veengrond in de open lucht als het ware verdampt) bleef zakken. Graan verbouwen lukte op een gegeven moment niet meer. Turf baggeren bracht echter wel brood op de plank, evenals vissen, riet snijden of het houden van koeien.
Als gevolg van het turfsteken en het inklinken van het land, kwamen er meer plassen. Sommige van die plassen en meren groeiden door afkalving bij stormwinden aaneen. Van het dorpje Aalsmeer naar de duinen lopen ging steeds moeilijker. Sterker nog: het dorpje moest iets meer naar het oosten opschuiven om droge voeten te kunnen houden. Het was maar goed dat er een dijkje kwam om het oprukkende water van het almaar uitdijende Haarlemmermeer een halt toe te roepen.
Vanaf de Jac. Takkade bij de molen heb je mooi zicht op het Bovenland: een waterrijk gebied vol eilandjes met planten en bosjes. Zo moet het vroeger op veel plekken rond het dorp zijn geweest. Sinds 1928 vind je hier op Jac. Takkade 1 het Oosterbad, een openluchtzwembad dat van medio mei tot medio september open is. Zo schoon is het water hier. Veel kinderen hebben hier leren zwemmen. In het frisse open water. Aalsmeer en Bovenkerk kenden vanwege het schone water indertijd ook menige blekerij. De naam Bleekerskade in het Amsterdamse Bos herinnert daar aan.
Kerkje op de dijk
De Oosteinderweg vormt van oudsher de verbinding over land tussen Aalsmeer en Bovenkerk. Schuin tegenover de Jac. Takkade zie je aan de Oosteinderweg een kerkje met een pastorie en begraafplaats.
Het is een oudkatholiek kerkje, want in 1723 bleef de pastoor in de buurt Oosteinde de aartsbisschop van Utrecht trouw. De paus was het echter niet met deze aartsbisschop eens en excommuniceerde hem. Veel parochies volgden aanvankelijk de aartsbisschop in Utrecht. Zij gingen een eigen weg en werden niet meer geaccepteerd door de rooms-katholieke paus in Rome.
Het aantal oudkatholieken in ons land liep overigens al snel terug, maar hier in Aalsmeer bouwde de oudkatholieke parochie van de Heilige Johannes Chrysostomos in 1860 dit neoclassistische zaalkerkje met ernaast de pastorie. Erachter vind je het enige oudkatholieke kerkhof in ons land, het dateert uit 1855.
Ondernemende kwekers
Onderweg passeren we meer kerken, want Aalsmeer is een dorp van buurten met alle van oudsher een eigen karakter. Aan de Oosteinderweg 247 staat een qua omvang imponerend veilinggebouw voor bloemen en potplanten: Bloemenlust. Verderop in het dorp staat de andere oude veiling aan de Van Cleeffkade: de Centrale Aalsmeerse Veiling. Beide gebouwen zijn stoere illustraties van de ondernemingsgeest van Aalsmeerders. Steeds zochten de kwekers naar een gat in de markt. Toen vanwege het droogmalen van plassen en meren de inkomsten van de visserij terugliepen en ook het turfsteken op zijn eind liep, probeerden ze het met het kweken van bomen en heesters.
Dat sloot mooi aan bij de trend onder de welgestelden van die tijd om te pronken met hun buitenplaatsen, gelegen in een fraai aangelegde tuin met glad geschoren buxushagen. En later, toen de strakke geometrische patronen uit de mode raakten, was er vraag naar kunstig gevormde bomen voor de tuinen met romantische hoekjes. Aalsmeerse kwekers leverden ze.
Seringenakkers
Maar een topper bleken de bloemen en potplanten. Aanvankelijk werden ze op de koude grond geteeld, tot er eind 19e eeuw teelt onder glas kwam. Met als uiteindelijk resultaat de verwarmde en verlichte kassen van nu. Jarenlang hadden kwekers veel succes met het vervroegd in bloei trekken van seringen. Daartoe werden de seringen die op de eilandjes in het bovenland (zoals bij de Jac. Takkade te zien is) tot ontwikkeling waren gekomen met pramen naar de kas te brengen en daar in de verwarmde omgeving versneld tot bloei te brengen.
Her en der herinneren hoge bakstenen schoorstenen aan de kwekerijen van destijds. Dat was van voor de komst van aardgas. Bij het veilingcomplex Bloemenlust zie je dat kwekers hun bloemen en planten met de praam konden aanleveren.
Af en toe vallen interessante gebouwen op langs de Oosteinderweg. Zoals bijvoorbeeld de woning uit 1948 (Oosteinderweg 330) die de Aalsmeerse architect J.F. Berghoef heeft ontworpen voor de directeur van de bloemenveiling. Of de Floraschool (op nr. 317), een tweelaagsgebouw met een gebroken schilddak en de onderwijzerswoning ernaast uit 1925. Getekend door de gemeentelijke architect J.W. Luik.
De Oosteinderweg volgend komen we bij de (Verlengde) Lijnbaan. Inderdaad, hier hebben eeuwenlang touwslagers gewerkt. Zeker sinds het midden van de 17e eeuw. De laatste touwslager hier sloot in 1927 de deuren van zijn touwslagershuisje. Maar de straatnaam is nog altijd Lijnbaan. Die sluit op het eind aan op de Dorpsstraat.
Vluchten voor het water
Het Schoutenhuis, Dorpsstraat 18, was in 1761 een van de eerste huizen in het dorp dat van steen was en zelfs dakpannen had. Zodoende kon dit huis in 1844 een grote dorpsbrand weerstaan. Hier woonde de schout. Iets verder in de Dorpsstraat, op nummer 9, zie je het (inmiddels Oude) Raadhuis van 1780. Aan het raadhuis dat voordien op dezelfde plek gestaan heeft herinnert het wapen boven de entree. Het Schoutenhuis en het Oude Raadhuis met zijn bordestrap zijn rijksmonument.
Achter het Oude Raadhuis staat een bijzonder oudje: de Dorpskerk van 1549. In die tijd hadden de Aalsmeerders hun woonstee moeten verlaten voor het oprukkende water van het steeds groter en gevaarlijker wordende Haarlemmermeer. Ze stichtten hier, iets meer naar het oosten, hun nieuwe woonplaats. Rond deze Dorpskerk, een gotische kerk van het hallentype. Het was de laatste (rooms-katholieke) kerk die in het dorp werd gebouwd voor de Reformatie. De rooms-katholieken hebben er slechts enkele tientallen jaren gebruik van kunnen maken.
Op de brandstapel
De rooms-katholieken moesten na de Reformatie hun heil zoeken in schuilkerkjes, zoals die in Oosteinde en in Kudelstaart stonden. De Dorpskerk is sinds 1586 in protestantse handen en sindsdien enkele malen vergroot. De opvallende toren die erop staat, dateert uit 1868. De oude torenspits was namelijk zo bouwvallig geraakt dat sloop onvermijdelijk was.
De kerk ligt vlakbij de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Vroeger lag hier een brug, zodat de bewoners van de buurtschap Aalsmeerderbrug makkelijk naar het dorp konden om boodschappen te doen of naar de kerk te gaan. Na het slopen van deze brug in 1934 heeft jarenlang (tot 1963) een pontje gevaren.
Over kerken gesproken, aan de Zijdstraat 53, vind je de Doopsgezinde Kerk in 1927 gebouwd naar het ontwerp van de architect J.F. Staal (1879-1940). Ook een rijksmonument, net als het pand ernaast Zijdstraat 57. De stijl van de Amsterdamse School, soms zoals hier gecombineerd met de Nieuwe Zakelijkheid, zie je in diverse gebouwen in het dorp terug.
Van oudsher telde Aalsmeer een groep doopsgezinden, mennonieten, onder de inwoners. In 1534 bijvoorbeeld kwamen twee Aalsmeerders op de brandstapel. Ze waren beschuldigd van ‘wederdoperij’.
De Leeuw
Eerder passeerden we in deze winkelstraat ‘De Leeuw‘, een stellingmolen uit de achttiende eeuw. Deze korenmolen is in 1863 van een plek iets verderop waar hij weinig wind meer ving, hier naar toe verplaatst en op een achtkantige stenen onderbouw gezet. Zo hebben de wieken voldoende wind om de molenaar aan het werk te houden. Ook nu nog. ‘De Leeuw’ heeft het predicaat rijksmonument gekregen.
Waar Zijdstraat, Van Cleeffkade en Stationsweg samen komen, leidt in zuidelijk richting de Uiterweg. Aan de Uiterweg 32 staat een boerderij uit 1825 die in het dorp bekend staat als Dahlia Maarse. Maarse kweekte hier tot 1975 clematis en vooral dahlia’s. Een aantal achternamen komt frequent voor in het dorp en dus kreeg menigeen al gauw een herkenbare bijnaam opgeplakt. De oude boerderij van Dahlia Maarse is inmiddels in handen van de Stichting Oud Aalsmeer en er achter vind je veel van het verleden van het dorp terug in de Historische Tuin.
Sinds de Middeleeuwen klopt langs de lange Oosteinderweg en de Uiterweg het hart van het dorp. Dit was de kilometerslange as vanwaar het omringende veenland werd ontgonnen. In die ontginningstijd behoorde dit dorp tot Kennemerland. Dat bleef zo totdat het Haarlemmermeer ertussen kwam.
Aardbeien
In de periode dat het dorp beroemd was vanwege de hier gekweekte bomen en buxus had een creatieve dorpeling besloten aardbeien te telen in de grond onder en naast de bomen.
Dat werd een topper. In de zomermaanden kon je pramen langs de kwekers zien waren om de geplukte aardbeien op te halen.
De schipper van de pramen bracht de volle manden naar de Aardbeienbrug op de Uiterweg. Daar lagen tjalken klaar om de zomerkoninkjes via het Aardbeiengat, een doorvaart naar het Haarlemmermeer, naar Amsterdam en andere grote steden te vervoeren. Uit die tijd dateert de vlag van Aalsmeer met onderaan een baan zwart (grond), daarboven een groene baan (blaadjes) en bovenaan het rood van de vruchten.
Hier in het hart van het dorp is het een goed moment even halt te houden, voordat we de historische tocht voortzetten naar de heerlijkheid Calslagen. Deze heerlijkheid is te vinden vlakbij de grens van onze provincie met Zuid-Holland.
Auteur: Jan Maarten Pekelharing
Voor dit artikel is dankbaar gebruik gemaakt van informatie van de Stichting Oud Aalsmeer en de kranten, tijdschriften en boeken die te vinden zijn op Delpher.
Publicatiedatum: 13/11/2020
Vul deze informatie aan of geef een reactie.