Bij archeologiemuseum Huis van Hilde, het archeologiemuseum van de provincie Noord-Holland, zijn ze best wel een beetje trots op de twee fraai verzorgde en rijk geïllustreerde boeken over de eerste duizend jaar van de provincie die daar pas zijn gepresenteerd. Het zijn twee kloeke boeken geworden, van in totaal 900 pagina’s, vol gedegen, wetenschappelijke informatie over dat eerste millennium.
Rob van Eerden, beleidsadviseur archeologie van de provincie Noord-Holland, en één van de twee samenstellers, noemt het een naslagwerk. Een naslagwerk waarin overigens niet het héle millennium wordt besproken, maar vooral het tijdvak tussen 300 en 800 ná Chr., oftewel de periode tussen de Romeinse tijd en de Middeleeuwen.
Een mistige periode
De samenstellers noemen het een ‘fascinerende’, maar ook ‘mistige’ periode in de geschiedenis van de provincie. Er zijn namelijk weinig geschreven bronnen die specifiek over Noord-Holland gaan. We weten al aardig wat over de strijd die in 28 ná Christus rond fort Flevum (Velsen) werd gevoerd, een strijd tussen Romeinen en Friezen, omdat de Romein Tacitus daar verslag van heeft gedaan. Maar daarna moeten we pakweg 600 jaar wachten op ‘een klein aantal korte, veelal cryptische teksten’ in verslagen en levensbeschrijvingen van zendelingen als Willibrordus en Bonifatius. Kortom, de meeste informatie over dat eerste millennium moet van archeologische opgravingen komen.
Het probleem is echter, zo legt Van Eerden uit, dat de informatie over al die opgravingen nogal verbrokkeld is. Zo ontstond het idee om al die informatie op een toegankelijke manier samen te vatten in een naslagwerk. Aanvankelijk werd aan één boek gedacht, maar er was zo veel informatie dat het er uiteindelijk twee zijn geworden. “We besteden aandacht aan het landschap, aan het aardewerk en de huizenbouw, maar we proberen ook in de gedachtewereld van de mensen te kruipen, dus: wat voor taal spraken ze in Noord-Holland, in welke goden geloofden ze en hoe gingen ze met hun doden om.”
Bewoningshiaat
In ‘Noord-Holland in het 1e millennium’ wordt een overzicht gegeven van de belangrijkste vijftig opgravingen in de provincie Noord-Holland. “Als provinciaal depot moeten we niet alleen archeologische vondsten zó bewaren dat ze over 30 of 40 jaar nog steeds bestudeerbaar zijn, dus niet uit elkaar zijn gevallen, maar we willen de collectie ook toegankelijk maken voor iedereen die in geschiedenis is geïnteresseerd.”
Noord-Holland heeft door de eeuwen heen een hoge bevolkingsdichtheid gekend, waarbij je overigens eerder aan tienduizenden dan aan miljoenen bewoners moet denken. Maar er is één opvallende uitzondering: tussen pakweg 350 en 450 was de provincie zo goed als verlaten. Dat komt niet door een overstroming of een andere natuurramp, maar lijkt vooral te maken te hebben met het afbrokkelen van het Romeinse rijk. In de periode die met de term ‘bewoningshiaat’ wordt aangeduid, zie je dat groepen bewoners uit het noorden naar het zuiden trekken en op plekken gaan wonen die voorheen deel uitmaakten van het Romeinse rijk. “Kortom, groepen Germanen trekken naar het zuiden, omdat ze denken dat daar een hoop valt te halen.”
Pas na 450 zie je dat mensen uit de ons omringende gebieden, dus uit Oostelijk- en Zuidelijk Nederland, zich weer in Noord-Holland vestigen. “Ja, wat waren het voor mensen? Het waren kolonisten, die in woonstalhuizen woonden. Ze hadden een beetje vee en ze deden aan akkerbouw, maar ze handelden ook al, want hun aardewerk haalden ze bij voorbeeld uit het Rijnland, grofweg het gebied tussen Aken en Keulen.”
Méér dan boeren
Boeren wil Van Eerden ze niet noemen, want ze deden meer dan dat. “Ze maakten hun eigen sieraden, gereedschap, meubels en karren. Ze hadden hun eigen rituelen, vertelden elkaar verhalen en ze maakten muziek.” En daarmee wil hij graag het beeld nuanceren als zou de prehistorie in Noord-Holland vooral hebben bestaan uit ‘natte, moerassige gebieden’ en ‘mensen die in rokerige hutten wonen.’ “Als dat zo zijn geweest, zouden hier geen mensen in grote dichtheden hebben gewoond. Vandaar dat we één van de hoofdstukken ‘Een verrassend leefbaar land’ hebben genoemd.”
De bevolking van Noord-West Europa, dus ook die van Noord-Holland, bestond heel lang uit Germanen, die goden als Wodan en Donar vereerden. “De dagen van de week, zoals woensdag (Wodan) en donderdag (Donar), zijn naar Germaanse goden vernoemd. In de Engelse woorden Wednesday en Thursday zie je dat ook terug. Alleen al daaruit blijkt dat Germaanse namen de kerstening hebben overleefd, terwijl de eerste missionarissen die in de achtste eeuw deze kant op kwamen, in het kielzog van de Frankische legers, dat oude Germaanse geloof maar niks vonden.” Barbaren, dat waren het. “Al die Germaanse offerrituelen, gebeden en gezangen moesten uitgebannen worden; dat vonden ze maar goddeloos en verwerpelijk.”
Wodan
Dat dat uitbannen niet helemaal is gelukt, blijkt uit de vele restanten van oude Germaanse cultuur die bij opgravingen zijn teruggevonden. “We hebben afbeeldingen van de oppergod Wodan gevonden, die door twee raven wordt bijgestaan.”
Wodan had een bijzondere relatie met dieren, legt hij uit. Als de strijd gestreden was, stuurde hij zijn helpers, zoals wolven en raven, het slagveld in om de dapperste dode krijgers uit te zoeken voor een reis naar het Walhalla. “Uit de afbeeldingen die we hebben gevonden, blijkt dat die Germaanse goden, ondanks de kerstening, enorm belangrijk moeten zijn geweest. Dat de dagen van de week naar Germaanse goden zijn genoemd blijkt daar wel uit.”
Hij durft zelfs de stelling aan dat er in Sinterklaas “ook nog wel iets van Wodan zit, want waarom anders zou een priester met twee helpers ’s nachts op een paard over de daken klimmen, om te eren of te straffen? Je zou daar ook Wodan op zijn paard in kunnen zien. Dezelfde Wodan die met zijn leger van dode, dappere krijgers door een stormachtige nacht trekt.”
Fries en Engels
Tot zo ver Rob van Eerden, die het naslagwerk samen met Johan Nicolay redigeerde. Na het gesprek bladeren we alvast door het naslagwerk en belanden we uiteindelijk bij hoofdstuk 11, waarin het ontstaan van het Nederlands wordt behandeld.
Sinds het begin van de jaartelling worden in Noord-West Europa, dus ook in Noord-Holland, Germaanse dialecten gesproken. Vanaf de zevende eeuw worden de verschillen in die dialecten zo groot dat er twee soorten taal ontstaan: het Oud-Engels en het Oud-Fries. Dat verklaart waarom beide talen veel gemeen hebben. Kaas is bijvoorbeeld ‘tsiss’ in het Fries en ‘cheese’ in het Engels. En gister, om maar eens een ander voorbeeld te noemen, is ‘juster’ in het Fries en ‘yesterday’ in het Engels.
Vanaf de negende eeuw krijgt het Frankisch, ook wel aangeduid als Oud-Nederlands, meer invloed op de taal die in Noord-Holland wordt gesproken. Via de adel, het bestuur en de handel schakelen steeds meer sprekers over op het Frankisch, waardoor er een soort van Middelnederlands ontstaat dat in Vlaanderen, Zeeland en Holland wordt gesproken.
Het zal overigens nog eeuwen duren voordat het Middelnederlands de spreektaal van àlle inwoners van Holland wordt. Eeuwenlang weet het Fries zich naast het Nederlands te handhaven. In die zin is Holland dus lange tijd tweetalig geweest, maar uiteindelijk trekt het Fries zich steeds verder terug naar het noorden, en verplaatst het zich van de steden naar het platteland.
West-Friesland
In geïsoleerde hoeken van Noord-Holland, zoals het slechte toegankelijke Waterland en de omgeving van Schagen en de noordelijkste dorpen aan de Zeedijk, zoals Barsingerhorn, wordt tot in de zeventiende eeuw nog een vorm van Fries gesproken. De naam West-Friesland is niet bij toeval ontstaan. Het gaat daarbij overigens niet om een soort Fries dat door latere immigranten uit het huidige Friesland is meegebracht.
Uit dat Hollandse Middelnederlands ontwikkelen zich weer dialecten zoals we kennen uit de negentiende en de twintigste eeuw, dialecten als Westfries, Volendams, Markens, Aalsmeers en Egmonds. Een schrijver als Bredero schrijft delen van zijn werk bijvoorbeeld in de zeventiende-eeuwse Amsterdamse variant van het Hollands.
In de twintigste eeuw vindt er opnieuw een grootschalige ‘taalwisseling’ plaats, waarbij mensen het dialect niet langer doorgeven aan hun kinderen en overschakelen op vormen van Standaard Nederlands, met soms nog wat resten van het oorspronkelijke dialect. Volendam is daarbij een uitzondering. Daar is het oudere ‘Hollandse Nederlands’ nog levendig.
‘Noord-Holland in het eerste millenium’ bestaat uit twee boeken, die in de winkel van Archeologiemuseum Huis van Hilde te koop zijn. Tot 5 december 2023 kosten beide delen 60 euro, daarna bedraagt de prijs 70 euro. De boeken zijn overigens ook (gratis) te downloaden.
Auteur: Arnoud van Soest
Publicatiedatum: 15/11/2023
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactieHeiloo
ik ben hier voor de 2de keer maaer het blijft leuk