Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Hooglanders en laaglanders in de Haarlemmermeer

In de negentiende eeuw heerste er een ware strijd tussen 'Hooglanders' en 'Laaglanders' in de Haarlemmermeer. Steeds meer eigenaren van laagland dienden verzoeken in om hun land te mogen inpolderen en onderbemalen, maar het polderbestuur had daar ernstig bezwaar tegen.

Steeds meer eigenaren van laag gelegen land dienden bij het polderbestuur verzoeken in om hun land te mogen inpolderen en onderbemalen – vooralsnog voor eigen rekening. Het polderbestuur had daar ernstig bezwaar tegen, maar heeft niettemin een adviescommissie ingesteld om de problematiek gedegen onder de loep te nemen.

De commissie bestond uit de heren D.J. Storm Buysing, J.P. van den Berg jz, J. Leguit, A.C.C. de Vries Robbé en P. van der Sterr. Het bestuur heeft de commissie een aantal vragen voorgelegd die als volgt kunnen worden samengevat:

1. Zijn de drie hoofdgemalen gezamenlijk en ieder voor zich technisch in staat de polder op adequate wijze droog te houden, daarbij rekening houdend met de vereiste waterberging. Zo nee, wat moet dan gebeuren?
2. Is het met het oog op drooghouding van afzonderlijke landerijen wenselijk tot interne inpoldering over te gaan, en zo ja hoe?

Gemaal De Leeghwater. Collectie Noord-Hollands Archief.

Tegemoetkoming van laaglanders en hooglanders

In 1858 kwam de commissie met haar antwoord, dat neerkwam op het volgende:

De Leeghwater draaide met acht van de elf balansen en de Lijnden en de Cruquius met zes van de acht. Om de stoomdruk en daarmee de capaciteit op te voeren moesten zes extra ketels worden geplaatst bij de gemalen de Cruquius en de Lijnden,een investering van 107.000 gulden. De waterberging – 2,3% van het polderoppervlak – kon worden opgevoerd tot 5% als alle eigenaren voldoende kavelsloten zouden graven. De tochten moesten door het polderbestuur op diepte worden gebracht.

Op die manier zou aan de wensen van de laaglanders tegemoet kunnen worden gekomen. Onderbemaling, zoals door de laaglanders gesuggereerd, werd afgewezen, omdat dit al bij de verkoop van de grond niet was toegestaan.

De hooglanders konden op de Ringvaart lozen vond men en voor de overige gronden kon een uniform waterpeil worden gehanteerd als de waterberging en de toeleidingskanalen op orde waren gebracht.

In een officiële brief van 30 oktober 1858 werd het rapport van de commissie aan het polderbestuur toegestuurd.

Kaart van de gemeente Haarlemmermeer 1857 vervaardigd door G.A. de Geus met de dieptes in kleur (donkergroen zijn de diepste gronden onder Amsterdams Peil. Collectie Noord-Hollands Archief.

Voorstel Heynsius

Een van de bezwaarmakers was Cornelis Everhardus Heynsius. Als schoonzoon van dominee Jan Jacob van Voorst was hij indirect belanghebbende bij de kwestie van hooglanders en laaglanders. De dominee had bij een veiling polderkavels E1 t/m E6 en C5 en 6 gekocht – en hij was dus een van de grootgrondbezitters in Haarlemmermeer. E1 t/m E6 waren op de dieper gelegen gronden gesitueerd.  C5 en C6 lagen op de hoge gronden langs de Ringvaart.

Schoonzoon Heynsius  vestigde in 1859 nogmaals de aandacht op de nijpende situatie voor de laaglanders. In een brochure stelde hij dat de Staat het polderland in juni 1856 in gebrekkige toestand aan het polderbestuur had overgedragen. Daardoor werden de kopers van de lager gelegen delen benadeeld. Zijns inziens konden die moerassige percelen bezwaarlijk de aanduiding ‘drooggemaakt land’ dragen. Ook maakte hij bezwaar tegen het feit dat alle ingelanden sedert juni 1856 een verhoging van de polderlasten hadden moeten opbrengen, terwijl zij die eerder al aan de Staat der Nederlanden hadden betaald. Heynsius stelt in zijn brochure dat het Rijk in zijn plicht jegens de kopers te kort is geschoten, en “dat de kopers van laag land vooral zeer tot hun nadeel in hun billijke en regtmatige verwachtingen door den Staat zijn bedrogen”. Het Polderbestuur was volgens hem geenszins verplicht de eigenaars van laag land tegemoet te komen in  wat het Rijk had nagelaten.

Heynsius kwam daarom met het voorstel om de bestaande stoomwerktuigen te verbeteren door zes extra ketels bij de Cruquius en de Lijnden; voor de polder een zomerpeil aan te nemen van 5 el-A.P. met uitzondering van 3800 bunders (hectares) hoog land, gelegen op 4 el-A.P. en daarboven; deze landen waren te omkaden (= met een kade omsluiten), waardoor met afzonderlijke onderbemaling mogelijk is; die afzonderlijk omkade hoge gedeeltes zouden moeten worden bemalen met zestien windvijzelmolens of vier stoomtuigen, tezamen honderdzestig paardenkrachten, die het water van die kleine polders op de Ringvaart lozen.

De voorstellen zoals de commissie die in haar antwoord had vervat waren volgens Heynsius onhaalbaar. Hij betwijfelde trouwens of de eigenaren van de middelbaar hoge landen hun goedkeuring zouden hechten aan zijn voorstel en aan het rapport van de commissie. De kosten voor de stoomwerktuigen en de omdijking zouden namelijk ten laste van de gehele polder komen. Als ze alleen maar voor rekening van de laaglanders kwamen, dan achtte de commissie het rechtvaardig dat de laaglanders een aandeel in de kosten van de werking van de bestaande stoomwerktuigen zouden dragen. Het polderbestuur was volgens hem onbevoegd om uitgaven te doen die niet in het belang van alle ingelanden zijn. Bovendien, zo meende Heynsius, wilden de eigenaars van het lage land liever zichzelf helpen, dan te worden geholpen door het polderbestuur.

Gemaal De Lijnden. Collectie Noord-Hollands Archief.

De Staat haakt af

Hij betoogde: “Ons zouden bij zulk eene verplaatsing eenig punt in de Vennipertogt tusschen de sectiën PP en MM en in de Kruistogt tusschen de sectiën HH en KK voorlopig het meest geschikt toeschijnen, namelijk indien voorafgegane boringen bewijzen, dat op die punten geen nadeel van de kwel (zout water) te vreezen is. Wij zouden bij voorkeur eenen afstand van een paar duizend ellen van de ringvaart, en de genoemde togten door stevige dijken uit vaste klei bestaande, die doorkwelling belet”.

Heynsius rekende op steun van de staat. Afzonderlijke inpoldering van de lage gronden was tenslotte in het publiek belang. Er waren 1000 bunders laag land, in 1859 nog grotendeels moeras, die nog moesten worden drooggemaakt. In de onmiddellijke nabijheid van Kruisdorp en Venniperdorp werden inwoners zelfs getroffen door malaria.

Maar Heynsius’ plan was te duur. de Staat wilde niet opnieuw investeren in de Haarlemmermeerpolder.

Kaart van de gemeente Haarlemmermeer 1855 met de twee dorpen Kruisdorp en Venneperdorp vervaardigd door G.A. de Geus. Collectie Noord-Hollands Archief.

Van 1979 kleinere peilvakken mogelijk

Pas in 1869 kregen de laaglanders de toezegging dat eigenaren van percelen die 4,30 el-AP of lager gelegen waren het recht kregen van afzonderlijke inpoldering en onderbemaling, maar wel met de voorwaarde dat op elk kavel voldoende waterberging werd gegraven. De eis tot het graven van extra kavelsloten door de laaglanders was echter zo hoog gesteld dat de keuze tot onderbemaling zich feitelijk niet kon voordoen. De mogelijkheid van afzonderlijke inpoldering én onderbemaling zonder de plicht tot landafgraving én zonder de voorwaarde dat de kavelsloten in open verbinding met het resterende polderwater zouden blijven, kwam pas in 1886. Tot 1979 was de hele Haarlemmermeer ongeveer een groot peilvak dat hoofdzakelijk voor een functie werd bemalen: de landbouw. Om het peilbeheer beter af te kunnen stemmen op de verschillende maailveldhoogtes is sindsdien een opdeling gemaakt in kleinere peilvakken, die apart bemalen worden. Daarmee kon beter worden ingespeeld op de (diepe) ontwateringswensen voor de akkerbouw, maar ook op de eisen die werden gesteld in verband met de kernen en nieuwe wijken en bedrijventerreinen. Het systeem bestaat nu uit vierentachtig peilvakken, waarvan het overgrote deel een lager peil heeft, dus dieper wordt ontwaterd, dan het oorspronkelijke peil. Er is een vast winterpeil dat lager is dan het vaste zomerpeil. In de natuurlijke situatie is er geen sprake van een vast peil en is de situatie precies omgekeerd.

Gemaal De Cruquius. Collectie Noord-Hollands Archief.

De polderboezem

Een bijzondere status binnen de peilvakken heeft de zogenaamde polderboezem. Dit is het grote centrale peilvak waar de Hoofdvaart deel van uit maakt. Dit vak (het gele vak) heeft nog het oorspronkelijke (wat hogere) peil. In dit vak wordt een groot deel van het boezemwater ingelaten, verdeeld over de polder en vervolgens weer uitgemalen naar de Ringvaart. Het vak dient daarbij als tijdelijke buffer bij grote regenpieken. De Haarlemmermeerse Bosplas en Toolenburg zijn de enige plassen in de polder. Zij zijn ontstaan door zandwinning maar hebben geen ontwateringsfunctie. Het peil staat hoger dan de omgeving, zodat er infiltratie plaatsvindt zonder belasting door kwel en aldus zwemwaterkwaliteit kan worden bereikt.

De versnippering naar kleinere vakbemaling doet, naar huidige inzichten, afbreuk aan de veerkracht van het watersysteem. Bij piekneerslag ontstaan ondanks de polderboezem eerder problemen met de afvoer van water. Het risico op natte voeten neemt daardoor toe. De versnippering maakt het dagelijks beheer van het watersysteem complex en kostbaar. Bovendien draagt ecologische versnippering eraan bij dat waterplanten en -dieren zich moeilijker door de polder kunnen verspreiden en verplaatsen. Door het gevoerde peilbeheer heeft de polder nu geen capaciteit om water langer vast te houden.

Auteur: Drs. Hans Dolman jr. (Haarlemmermeermuseum de Cruquius).

Publicatiedatum: 02/01/2023

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.