Geertje Dircx
Het paar moet tot drie keer toe een dochtertje enkele weken na de geboorte begraven. Als in 1641 een jongetje geboren wordt is er blijdschap. Maar Saskia blijft ziek in het kraambed. Dan wordt Geertje Dircx aangenomen als ‘droge min’ (kindermeisje) voor zoon Titus. Geertje was opgegroeid in een eenvoudig gezin in Edam. Zo rond haar 24e jaar trouwde ze met de scheepstrompetter Abraham Claesz.
Hij overleed het volgende jaar en Geertje bleef als jonge weduwe achter. Zij verhuurde zich als kindermeisje bij Trijntje Beets te Hoorn. Via een verblijf bij haar broer in Ransdorp komt zij in het huishouden van Rembrandt en Saskia. Na Saskia’s dood in 1642 neemt Geertje de taken als huisvrouw over en wordt zij petemoei van Titus. Rembrandt en Geertje leefden openlijk als man en vrouw. In de door Houbraken geschreven biografie staat dat Rembrandt was gehuwd met ‘een boerinnetje van Ransdorp, klein van stuk maar welgemaakt van wezen en poezel (mollig) van lichaam’.
Geruchten
Er gaan geruchten, dat Geertje Dirkx haar laatste jaren in het Proveniershuis, ofwel ‘de Proeve’ in Edam zou hebben gewoond. Dat blijkt niet zo, maar één van de toenmalige regenten heeft wel borg gestaan voor een lening die Rembrandt aan Geertje deed.
Gekrakeel
De zaken gaan slechter en de liefde tussen Rembrandt en Geertje bekoelt. Ten huize van de schilder wordt een door notaris Lambertii opgesteld contract oorzaak van de definitieve breuk. De getuigenverklaringen zijn duidelijk dienstbaar aan Rembrandts belangen. Geertje wordt onredelijk en weigert te tekenen omdat het toegezegde bedrag onvoldoende zal zijn om in de toekomst van te leven. Zij klaagt hem aan voor de Huwelijkskrakeelkamer. Maar Rembrandt laat eerst verstek gaan. Pas na de derde dagvaarding verschijnen op de 23e oktober 1649 beide partijen voor de Kamer.
Geertje beweert dat hij met haar geslapen had en had beloofd met haar te trouwen. Als teken had hij een diamanten ring geschonken. Rembrandt ontkent de trouwbelofte te hebben gedaan en verklaart niet te hoeven bekennen dat hij haar ‘beslapen heeft’. De rechtbank is niet overtuigd en hij wordt veroordeeld tot het betalen van een alimentatie. Rembrandt zorgt er in zijn boosheid voor dat ze opgenomen wordt in een tuchthuis in Gouda.
Familie in Edam
Dit gebeurt zonder medeweten van de familieleden in Edam. Als dezen hier achter komen worden pogingen gedaan om haar vrij te laten. Vijf lange jaren verblijft Geertje in Gouda, voordat haar familie haar naar Edam kan halen. Een jaar later prijkt de naam van Geertje Dircx, samen met die van burgemeester Cornelis Witsen en Saskia van Uylenburgh in de opsomming van schuldeisers. Geertje behaalt een Pyrrhusoverwinning. De uitkering gaat naar de crediteur met de hoogste preferentie. Het is het kind, door Geertje vroeger ‘droog gemind’: Titus van Rijn.
Geertje?
In de Grote Kerk is een grafzerk te vinden waarop de naam ‘Griet (Geertje) Dirkx’ staat. Maar er is helaas (nog) niet historisch aangetoond dat dit de Geertje van Rembrandt zou zijn.
Het Proveniershuis
Liefdadigheid stond in de late middeleeuwen in hoog aanzien. Zorg voor de zieken en minderbedeelden werd door de kerk gepropageerd. Ook de stedelijke besturen zetten zich in om het lot van de armen te verbeteren. Dit niet direct met menslievendheid als beweegreden maar meer ter versteviging van eigen macht en invloed. De graven van Holland stelden soms grond beschikbaar waarop kerk, klooster of begijnhof gebouwd kon worden. Deze gunsten bevorderden de stedelijke ontwikkeling. De burgers profiteerden vaak indirect van deze machtsbevestiging.
In Edam is voor het eerst sprake van bedeling in het jaar 1467. Het college van schepenen bekrachtigde een oorkonde waarin de Kleine Kerk verplicht werd ieder jaar op lichtmisdag, 1 februari, wittebrood uit te delen aan de armen.
Voor een plaatsje in de hemel
Ook rijke burgers droegen hun deel bij aan de armenzorg. Niet belangeloos overigens, zij hoopten op deze manier een plaats in de hemel te verdienen. Deze hulp had verschillende vormen. Renten van kapitaal, giften in contant geld of legaten waren gebruikelijk. In natura werd op kerkelijke feestdagen uitdeling gehouden van brood, bier, boter en turf.
Deze bedeling werd ‘prove’ of ‘preuven’ genoemd. Als men nog beter in de slappe was zat kon het zijn dat een koopman en zijn familie een armen- of proveniershuis stichtten. Ook veel hofjes voor weduwen en ongetrouwde oudere vrouwen danken hun ontstaan aan de gulheid van een vermogend burger.
Na de Reformatie was de zorg voor het zieleheil niet meer de belangrijkste reden. De koopmansstand verrichtte zijn liefdadigheid als vlag voor macht en aanzien van de eigen familie. De praktische kant ervan was dat oudere familieleden en dienstboden een plaats konden krijgen in het hofje. Vele hofjes zijn bewaard gebleven, kleine huisjes gegroepeerd om een bleekveld. Een gesloten woongemeenschap waar de bewoners zich aan tal van voorschriften dienden te onderwerpen.
Bij het Proveniershuis, gesticht in 1555, het oudste hofje van Nederland, was het niet anders. Men moest zich inkopen en verplichte zich bij intrede tot het afstaan van alle bezit en goederen bij overlijden. De regenten van het Proveniershuis zagen er streng op toe dat tijdens het leven niets werd weggegeven of verdonkeremaand. Het bestuur van voogden of regenten was verantwoordelijk. Zij stelden de regels vast waaraan iedere bewoner zich moest houden. De schriftelijke verslagen van hun vergaderingen zijn bewaard gebleven. Zo weten we nog veel over het leven in een hofje en de wijze waarop de gemeenschap in sociaal opzicht functioneerde.
Auteur:
© Betty Slot / VVV Edam.
Samenstelling: Robert J. Lammers / Edams Museum.
Publicatiedatum: 16/05/2014
Vul deze informatie aan of geef een reactie.