Wie weet nog wat een ‘drèès-sèès’ is? Iedere vogel is in het traditionele Amsterdamse spraakgebruik een ‘sijs’ (sèès), dus een drijfsijs is een eend. Heel wat van die woordenkennis slijt weg, maar voorlopig zullen de meeste hoofdstadbewoners nog wel zo’n beetje weten hoe het plat Amsterdams klinkt: “Op die òòfgekeurde wauning, in ’t hoartje fan de Jordoan…”
Buurtdialect
Die Jordaanfolklore, begonnen rond 1920 met de volkstoneelstukken van Herman Bouber, heeft er zeker toe bijgedragen dat het plat Amsterdams in sociaal aanzien steeg. En niet alleen in Amsterdam maar in het hele land. Koningin Juliana inviteerde Johnny Jordaan op paleis Soestdijk. Intussen kreeg heel Nederland de indruk dat het allerechtste Amsterdams al sinds de tijd van Gijsbreght van Aemstel gangbaar was in met name de Jordaan.
Dat was in meerdere opzichten een misverstand. Allereerst was het Jordanees tot ver in de twintigste eeuw slechts een van de vele Amsterdamse buurtdialecten. Wat nu als oer-Amsterdams geldt, lijkt misschien wel meer op het Kattenburgs dan op het Jordanees. In de negentiende eeuw benoemde stadsgeschiedschrijver Jan ter Gouw zelfs negentien verschillende Amsterdamse dialecten.
Volkstaal bij Bredero
Een tweede misverstand is dat het plat Amsterdams al eeuwenlang zo gesproken wordt. In de achttiende eeuw echter klonk het alweer heel anders dan een eeuw eerder. We weten dat dankzij de kluchten van Gerbrand Adriaensz Bredero (1585-1618). Hij was de eerste die de toenmalige volkstaal op papier zette – welbewust, om een komisch effect te bereiken. Tegelijk legde hij zijn personages uit hogere kringen een andere taal in de mond. Daardoor krijgen we via zijn stukken een aardig inzicht in de taalverhouding in het Amsterdam van zijn tijd.
Bredero zelf karakteriseerde die oorspronkelijke volkstaal als “Waterlandsch en Amstellandsch”. Kennelijk was dit plat Amsterdams hetzelfde als het dialect van de naaste omgeving van de stad, zowel ten noorden als ten zuiden ervan. Afgaand op de teksten van Bredero moet het Amsterdams van toen geleken hebben op het huidige Zaans – de taal van de streek ten westen van Waterland.
Uitspraak
Hoe klonk dan dat oudste Amsterdams dat overgeleverd is? Allereerst sprak men de lange ee meestal uit als ‘ie’. Dus bried (breed), kliere (kleren), twie (twee) en gerietschip (gereedschap). Al kan dat laatste woord ook als gerietskip zijn uitgesproken, want veel taalwetenschappers denken dat de sch als ‘sk’ klonk. Soms echter klonk de ee als ‘eu’, vooral voor een lipmedeklinker als de ‘l’. Bijvoorbeeld veul (veel) en speule (spelen). Voorts sprak men de lange oo uit als ‘eu’: meugelijk (mogelijk), veugel (vogel) enseun (zoon). De lange aa klonk als ‘ae’ of zelfs ‘èè’: skaep (schaap) en draed (draad).
Nog iets eigenaardigs: een n gevolgd door een d of t werd gevelariseerd, dat wil zeggen als ng(t)uitgesproken: kangtje (kantje), onger (onder), brangd (brand) en songer (zonder). Om voltooide deelwoorden te maken gebruikte men -e en niet -ge. Dus: edaen in plaats van gedaan, ekoft in plaats van gekocht. Het laatste voorbeeld toont meteen een andere bijzonderheid: veel langer dan in het algemeen beschaafd Hollands bleven Amsterdammers de klankverbinding cht uitspreken als ‘ft’ of ‘f’. Zachtjes klonk dus als safjens en de Prinsengracht bleef nog lang Prinsengraft.
Auteur: Jan Berns
Bron
Dit is een bewerking van een artikel op www.onsamsterdam.nl
Publicatiedatum: 21/07/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.