Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Dialecten van Noord-Holland

Noord-Holland heeft geen officieel erkende streektaal, zoals het Fries of Limburgs, maar kent wel een tiental dialecten. De dialecten zijn weer onder te verdelen in dorpstalen en streektalen.

Werkgroep Dialecten van Noord-Holland

De dialectenatlas van Noord-Holland bestaat onder meer uit het bekende West-Fries en Volendams, maar ook uit het Derps, de lokale taal van Egmond aan Zee. Hoewel de belangstelling voor dorp- en streektalen is toegenomen door de groeiende interesse in de geschiedenis van de eigen familie en woonplaats, worden dialecten in hun voortbestaan bedreigd. In 2009 is zelfs een Werkgroep Dialecten van Noord-Holland opgericht die zich sterk maakt voor het behoud en erkenning van de Noord-Hollandse streektalen.

Mengeling van Oudfries en Nederfrankisch

Van oorsprong spraken de inwoners van het huidige Noord-Holland Oudfries. In de middeleeuwen werd deze taal verdrongen door de komst van kolonisten die Hollands, een Nederfrankisch dialect, spraken. Vanaf de elfde eeuw begonnen het Hollands en Oudfries steeds meer vermengd te worden en ontstonden dialecten als het West-Fries en Zaans. In beide dialecten is de mengeling van de twee verschillende taalgroepen nog steeds goed hoorbaar.

Dialectenkaart Noord- en Midden-Nederland. Bron: Dr. J. te Winkel.

Waterlands in Amsterdam?

Het Waterlands kent op zijn beurt weer veel overeenkomsten met zowel het Zaans als het West-Fries. Opmerkelijk is dat de beroemde zeventiende-eeuwse schrijver Bredero de Amsterdamse volkstaal kenmerkte als “Waterlandsch en Amstellandsch”. De stadse Amsterdammers spraken dus met dezelfde tongval als de inwoners van het omringende platteland. Maar afgaand op de teksten van Bredero leek het plat-Amsterdams toen veel meer op het huidige Zaans dan op wat wij nu als Waterlands zouden beschouwen. En ook het Amsterdams zèlf veranderde flink gedurende de zeventiende en achttiende eeuw door de komst van grote groepen immigranten naar de stad, zoals Vlamingen, joden en Duitsers.

Volendams

“Het taaleigen is de diepste en eerlijkste waardemeter en tegelijk het meest karakteristieke wezensbeeld van elke volksgemeenschap waardoor deze zich ook het scherpst van alle andere onderscheidt.” Dit citaat is afkomstig uit het proefschrift van Maria van den Hombergh-Bot over de Waterlandse dialecten (1954). Haar uitspraak lijkt vooral op te gaan voor geïsoleerde of afwijkende gemeenschappen.

Een goed voorbeeld hiervan is het Volendams, dat duidelijk verschilt van het gangbare Waterlands (dat in wezen het Monnickendams dialect is). Als katholiek dorp te midden van protestants grondgebied was Volendam een vreemde eend in de bijt. Tevens was het als vissersdorp erg gericht op de Zuiderzee en niet op Waterland. Dit verklaart ook de invloed van dialecten gesproken in andere vissersdorpen langs de Zuiderzee op de ontwikkeling van het Volendams. Door deze omstandigheden kreeg het Volendams een behoorlijk afwijkende klankkleur mee die voor mensen buiten het dorp vaak onverstaanbaar is.

De leggende os

Dat het verschil in dialecten een belangrijk onderdeel was van het dagelijks leven blijkt uit het persoonlijke verhaal van Arie Porsius, voorzitter van de Oudheidkundige Vereniging Landsmeer: “De Landsmeerders en Ilpers en ook de mensen uit de Zaanstreek hadden moeite met de letters ‘ui’, deze werden standaard uitgesproken als ‘eu’. Huis werd heus en suiker werd seuker; sluis werd sleus, hoewel je het in de schrijftaal wel goed opschreef.

Dit gold ook voor leggen en liggen en kennen en kunnen. Zo kennen de oude Ilpers en Landsmeerders iedereen én ze kennen alles. In Landsmeer staat een boerderij met een prachtige gevelsteen waarop een liggende os is afgebeeld. Echter, op de steen staat al meer dan driehonderd jaar ‘De leggende os’.

Foto: De Leggende Os, Gevelsteen van een boerderij in Landsmeer aan de Kadoelenweg 221, het vroegere Zuideinde.  Vervaardiger: Martin Alberts, 9 november 2005, Collectie Stadsacrhief Amsterdam, Afbeeldingsbestand 010122049582

Uienkruier

Ruim zestig jaar geleden zat Arie Porsius op een jeugdkoor in Landsmeer. “Wij moesten een lied zingen dat over heien ging, maar als wij dat zongen klonk het alsof het over haaien ging. Onze dirigent sprak wel ABN en zocht naarstig naar een oplossing; hij liet ons ‘heeien’ zingen en toen klonk het perfect als heien.”

Dat zijn Zaanse tongval afweek van de standaardtaal, merkte Arie toen hij naar de Mulo ging in Amsterdam-Noord. “Sommige leraren probeerden ons dialect uit te bannen. Zo moest ik een keer voor straf honderd keer het woord uienkruier hardop zeggen, net zolang totdat het niet meer als ‘euenkreuer’ klonk.

In de spreektaal werd de ‘g’ ook vaak overgeslagen; gedaan werd ‘edaan’ en geweest werd ‘eweest’. Dit is wel een leuk zinnetje: waar hep jij ezete en waar hep je de kreuskopskroevedraaier neereleit? Ik hep tot donkers an toe esocht en ben toen te bed egaan.”

Publicatiedatum: 04/08/2011

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.