Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Land van vee

Het boerenbedrijf in de nieuwe droogmakerij de Beemster was een groot succes. Dit kwam door de sterk toenemende vraag naar landbouwproducten in de eerste helft van de zeventiende eeuw. Door de snelle groei van de steden, met name van Amsterdam, en de succesvolle internationale handel liep de export van zuivelproducten en vlees voortvarend. De kaas uit de Beemster werd naar heel Europa verscheept. De VOC was de grootste afnemer van gepekeld vlees.

Vier koeien in de wei, schilderij van Paulus Potter (1651). Bron: Rijksmuseum Amsterdam.

Vette Ossen

Het weiden van ossen voor de slacht was in de begindagen van de Beemster wijdverbreid. De vraag naar ossenvlees was groot en de activiteit leende zich bij uitstek voor landeigenaren die weinig in arbeid wilden investeren. De beesten aten zich vet zonder al te veel dagelijkse verzorging. ’s Winters hadden ze ook geen stalruimte en hooi nodig, want voor die tijd belandden ze al bij de slager. De stroom jonge ossen die jaarlijks uit Denemarken naar Noord-Holland werd gehaald om in de zomer slachtrijp te maken, was in de zeventiende eeuw gigantisch.

In 1624 werden in het voorjaar meer dan honderd schepen vol jonge dieren in de haven van Enkhuizen gelost. Daarnaast kwamen elk voorjaar duizenden ossen in kuddes lopend door Noord-Duitsland om bij Blokzijl de Zuiderzee te worden overgezet. De voornaamste afnemer van ossen was de Verenigde Oost Indische Compagnie. Het ingezouten vlees ging als voedsel voor de bemanning mee op de voc-schepen tijdens hun maandenlange reis naar Azië.

Model van het VOC schip De Prins Willem, 1651 Bron: Rijksmuseum Amsterdam.

Veepest

Grootste bedreiging voor de Beemster veestapel vormde de veepest, een dodelijke en uiterst besmettelijke virusziekte onder het rundvee. In de achttiende eeuw richtte deze ziekte verschillende keren vrijwel de hele veestapel van de boeren te gronde. De eerste van die reeks epidemieën woedde in de jaren 1714-1717.

De gevolgen waren dramatisch. Als gevolg van de veepest bleven de pachtprijzen in de polder dalen, maar toch bleken ze voor de boeren nauwelijks op te brengen. De koopprijzen daalden inmiddels nog sneller dan de pachtprijzen. Het vertrouwen dat er na de vele magere jaren wel weer een keer vette jaren zouden komen, was bij de landeigenaren geheel verdwenen. Voor grond was nauwelijks nog een koper te vinden. De veepest trof de Beemster boeren nog tweemaal in de achttiende eeuw. De boerenstad was lichtjaren verwijderd van de gouden tijden uit de zeventiende eeuw.

Boer klagend over de veepest, uit “Den Klagende Huysman”, 1745 Bron: Rijksmuseum Amsterdam.

Export naar Engeland

Toen halverwege de negentiende eeuw het industriële Engeland zijn groeiende stedelijke bevolking niet langer zelf kon voeden, explodeerde de Nederlandse export naar Engeland. Zeker toen Groot-Brittannië in 1846 met de nieuwe vrijhandelspolitiek alle invoerrechten op voedselproducten afschafte. Een groot deel van de Beemster kaas ging nu richting Engeland. Ook de vraag naar rund- en schapenvlees steeg spectaculair.

In 1838 verscheepte Nederland nog 8.000 runderen naar Groot-Brittannië, in 1850 waren dat er al 50.000 en in 1864 153.000 Het vetweiden, dat een eeuw lang in de schaduw had gestaan van het kaasmaken, kwam nu weer volop in de aandacht. Ook de prijs van de wol verdrievoudigde, tot ongeveer 10 gulden per schaap. Toch bleef het schapenvlees op de Engelse markt het meest lucratief. Vrijwel alle schapen gingen de Noordzee over, want de Nederlanders aten nu eenmaal weinig schapenvlees.

Opnieuw Gouden Tijden

Met Engeland als de belangrijkste exportbestemming braken er voor de Beeemster boeren opnieuw glorieuze tijden aan. De weelde in de Beemster kon niet op. Alom werden fraaie sjeezen (bespannen rijtuig) besteld, boerderijen vernieuwd of voorzien van imposante voorgevels en voor de boerinnen gouden kappen en bloedkoralen kettingen gekocht. Uiteraard gingen ook de prijzen van land fors omhoog. De boeren gingen daarvoor forse hypotheken aan. Het doet denken aan de prijsstijgingen van onroerend goed zoals we die in de afgelopen veertig jaar hebben meegemaakt.

Stolpboerderij Broedershoeve. Foto: Marianne Slot-Dekker

Amerikaanse fabriekskaas

Maar na 1880 waren de gouden tijden voor de boeren voorbij. Nieuwe transportmiddelen als het stoomschip en de spoorwegen brachten grote hoeveelheden graan en andere producten uit de Nieuwe Wereld voor een habbekrats in Europa op de markt. En daar bleef het niet bij. De Amerikanen en Canadezen begonnen ook met kaas maken. Dat deden ze niet volgens de oude beproefde methode zomers in de boerenstal, maar in moderne zuivelfabrieken. Al vrij snel concurreerde de fabriekskaas van overzee met de kaas die de Hollandse boeren traditioneel maakten op de boerderij.

De Beemster boeren verloren vooral in Engeland, hun grootste afzetmarkt, in hoog tempo terrein. Het dwong hen om hun oude, beproefde productiemethoden te herzien. Samenwerking en een efficiëntere manier van produceren waren onvermijdelijk. Na een eerste mislukt experiment in de jaren 1870 richtten zij vanaf 1885 een reeks eigen coöperatieve kaasfabriekjes op, waarover meer in dit verhaal over kaasmaken in de Beemster.

Dit is een verkorte en aangepaste tekst van Hoofdstuk 3 geschreven door Kees van der Wiel uit het boek 400 jaar Beemster 1612-2012 (niet meer leverbaar).

Publicatiedatum: 25/03/2014

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.