Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Gekaapte brieven uit de 17de en 18de eeuw

Wat geeft een beter beeld van de zeventiende en achttiende eeuw dan persoonlijke brieven? De verhalen van gewone Hollanders die de geschiedenisboeken niet hebben gehaald. Hun brieven werden door de Engelsen in beslag genomen op gekaapte Nederlandse schepen. Ze hebben hun bestemming nooit bereikt, maar worden nog steeds bewaard in het archief van de High Court of Admiralty in Londen. In het boek 'Zeepost' krijgen sommigen van hun een stem.

Nooit bezorgde brieven

Voor de geadresseerden is het te betreuren dat ze de brieven van hun geliefden nooit hebben ontvangen. Voor ons bieden ze echter een schat aan informatie over het dagelijks leven in de zeventiende en achttiende eeuw. De brieven die worden besproken in het boek ‘Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17de en 18de eeuw’ bevinden zich in het archief van de High Court of Admiralty (onderdeel van The National Archives) in Londen. Maar hoe zijn de Nederlandse brieven in Engeland terecht gekomen?

Dat heeft te maken met de kaapvaart: een door de overheid geregelde vorm van particuliere oorlogsvaart. In oorlogstijd konden schippers het recht krijgen om vijandelijke schepen buit te maken. De overheid verschafte speciale ‘kaperbrieven’ waarin stond tegen welke schepen de kaper mocht optreden. Engelse kapers ofwel ‘privateers’ waren met name actief in de Noordzee. Wanneer er een schip was gekaapt, werden alle aanwezige papieren in beslag genomen.

De High Court of Admiralty had als taak de Engelse kaapvaart te regelen. Om de rechtmatigheid van de buit vast te stellen was het aan boord aangetroffen bewijsmateriaal van groot belang. Denk hierbij aan scheeps- en vrachtpapieren, maar ook aan post en de persoonlijke papieren van de bemanningsleden. Dit onderzoek kon wel maanden duren, waarbij de bemanning ondertussen in de gevangenis verbleef. Het schip en de opvarenden werden alleen vrijgegeven als de High Court vaststelde dat het schip ten onrechte was gekaapt.

Zeeslag bij Lowestoft op 13 juni 1665, met links de HMS ‘Royal Charles’ en rechts de ‘Eendracht’, schilder: Hendrik van Minderhout, ca. 1665. Beeld via Wikimedia Commons.

Een teken van leven

Een aantal zaken vallen op in de brieven. In bijna alle brieven wordt er besproken of bepaalde brieven wel zijn aangekomen of ontvangen. Veel brieven kwamen namelijk nooit aan. De ongerustheid van het lange uitblijven van een teken van leven is daarom begrijpelijk. Wie in Nederland een brief meegaf op een VOC-schip naar Batavia, moest er bijvoorbeeld op rekenen dat deze pas acht tot negen maanden later aan zou komen. Als het schip tenminste niet zou vergaan, de postbrenger onderweg niet overleed, het adres wel klopte of dat de brief niet werd geconfisqueerd.

In de meeste brieven wordt er steevast geïnformeerd naar de gezondheid en/of ziekte van diegene. Er worden familieberichten uitgewisseld en gesproken over de gang van zaken aan het thuisfront. Vertederende beschrijvingen van kinderen die hun vader missen. Maar in bijna alle brieven spreekt men over een diep verlangen naar de ander.

Het gemis van Taat

Jan Pietersz Kleijn was een sjouwer aan boord van De Eensgezindheid van commandeur Cornelis Jans Klorn. Hij was getrouwd met Maartje Quack uit Huisduinen, samen woonden ze in Den Helder en kregen vijf kinderen. Op 15 maart 1798 stuurt Maartje een brief naar het schip wat toen nog in Amsterdam lag. Ze vertelt daarin over hun jongste zoon Klaas van drie jaar oud.

‘Het verdriet Klaas dat Taat niet thuis komt. Als hij te bed gaat, dan roept hij ‘Taat moet boven komen.’ Als hij bij nacht wakker wordt, dan zoekt hij nog. Somtijds komt hij dicht bij mij. Dan meent hij dat hij dicht bij u is. Dan slaapt hij gerust.’ Klaas noemt zijn vader Taat: een oud Noord-Hollands woord voor vader. Maartje sluit haar brief af met: ‘Onze Klaas is zo lief. Als iemand vraagt ‘Waar is Taat?, dan zegt hij ‘Naar Amsterdam’. Hij wordt zo’n baas. En hij begint van alles te praten. Ik zeg u goedenacht, mijn lieve Taat. En onze Klaas die gaat alle ochtenden bij Klaas Rickers’ Marie te spelen met zijn kruiwagen. En hij wordt zo’n lieve jongen.’

Op 10 april voer de Eensgezindheid uit op walvisjacht. Het schip ving negen walvissen en had 150 vaten spek aan boord. Op de terugreis in mei werd het schip door de Engelsen aangehouden. Jan’s brief van zijn vrouw werd in beslag genomen. De opvarenden kregen de keus: naar een gevangenkamp of in dienst op de Engelse vloot. Met als gevolg dat Jan Kleijn in 1799 stond geregistreerd als zeeman in Engeland. Toch keerde hij later terug naar Nederland, waar hij in 1811 overleed.

Nederlandse walvisvaarders op de nering, aquarel door Jan Mooy, 1805. Van links naar rechts zijn afgebeeld de bootschepen ‘Eensgezindheid’, ‘Frankendaal’ en ‘Zaandam’. Foto Maritiem Museum Rotterdam, Collectie Picturalia, Inventarisnummer: P1507. Beeld via: Maritiem Digitaal.

Een brief naar De Goede Verwachting

Schipper Renner Rennertsz en zijn vrouw Luijtske Sijmens schreven elkaar veel. Zij woonden met hun gezin in het dorpje Nieuwendam, wat bij Amsterdam aan de noordelijke kant van het IJ ligt. Renner was een schipper op een splinternieuw Zaans kofschip van ongeveer 28 meter lang: De Goede Verwachting. Hij was veel van huis, wat blijkt uit een brief van zijn vrouw.

Luijtske stuurde een brief op 8 maart 1780 ‘Aan de eerzame loodsman op Oude Schild te Texel (…) verder aan schipper Renner Rennertsz’. Uit haar brief blijkt dat ze net was bevallen van haar tweede kind. Erna was ze erg ziek geworden en beschrijft wat de dokter haar heeft geadviseerd. ‘Ik heb mijn water naar de dokter toegestuurd met de baker. Ik zou zelf eerst mee zijn gegaan, maar ik dorst het niet te wagen. Maar hij heeft het zo goed uit het water gezien, alsof hij mijzelf had gezien. (…) Maar hij heeft mij wat van een goedje gegeven tot versterking en voor de benne kerren (?). (…) En ik moet zo nu en dan een glas wijn nemen tot versterking. Nu doe ik dat elke dag als ik gegeten heb. Hij zei dat deze kraam mij wel gezond zal maken, want ik heb het al lang onder de leden gehad.’

Ze schreef ook over hun lieve zoontje Henne: ‘Onze Henne is zo lief zoals hij nog nooit zo is geweest. Hij wil zelf lopen en praat alle dagen nog van zijn heit en hij zal alles aan u zeggen.’ Liefdevol sluit ze haar brief af met: ‘Verder wens ik een voorspoedige reis en dat de Here uw leidsman mag wezen op al uw wegen en dat wij in blijdschap weer bij elkander mogen komen. Hetwelk mij zeer lief zal wezen. Zijt verder duizendmaal met veel liefde gegroet door mij, uw beminde vrouw.’

Briefschrijvende jongeman bij geopend venste, schilder: Gabriel Metsu (1629-1667), 1665. Collectie National Gallery of Ireland. Beeld: Wikimedia Commons.

Een slecht voorteken

Van Maartje Nanninghs uit Hoorn zijn drie brieven geadresseerd aan haar man Pieter Poulusz Schuitemaker bewaard gebleven. Hij was een oppertimmerman op een schip dat voer naar West-Europese havensteden, de Middellandse Zee en de Azoren. Op 12 december 1664 schrijft ze hem een brief waaruit blijkt dat zij zijn vier brieven en het kistje suiker goed heeft ontvangen. Haar drie brieven die ze naar Lissabon had gestuurd bleek hij echter niet ontvangen te hebben. In deze nooit-bezorgde brieven had ze onder andere geschreven dat zijn vader op 23 mei was overleden, evenals hun eigen kind ‘onse klaeine lijve’. De erfenis moest geregeld worden en van Pieters broer in Medemblik hadden ze nog 800 gulden te goed.

In haar brief van 2 januari 1665 schrijft ze over de pestepidemie en over de dreigende oorlog met de Engelsen. ‘En wat aangaat de oorlog tussen Holland en Engeland, het is meer als al te waar, daar zijn in Engeland al hondertwaalf schepen opgebracht. Alhier in Holland werd een ster met een staart gezien. Wat God met ons in de zin heeft is hem bekend.’ De komeet was een opzienbarend hemelverschijnsel, die in heel Europa werd waargenomen. Kometen werden in de zeventiende eeuw gezien als een slecht voorteken. Nederlandse steden werden geteisterd door de pest, in Amsterdam alleen al stierven er gemiddeld 400 mensen per week. Deze komeet voorspelde nog meer onheil. En een paar maanden later, op 4 maart 1665, verklaarde de Engelse koning Karel II de Republiek de oorlog.

Uit haar brieven blijkt dat Maartje de bemanningsleden van het schip van haar man goed kent. Zij sluit haar brief af met: ‘Ik eindig en wens mijn allerliefste een gelukzalig nieuwjaar met al het volk, maar in het bijzonder de kapitein en Jacob Claessen niet te vergeten. En Trijn Gerrets doet mijn liefste en Jacob Claessen ook de groeten.’ Naast haar hartelijke groeten aan ‘het volk’, bericht ze regelmatig over familienieuws van hen.

De komeet of staartster boven de stad gezien vanaf de Dam. Detail van een nieuwsprent getiteld: Afbeeldinge en Beschrijvinge van de drie aenmerckens-waerdige Wonderen in den Jare 1664. t’Amsterdam en daer ontrent voorgevallen. Prentmaker anoniem, 1664. Collectie Rijksmuseum, objectnummer: RP-P-OB-81.915.

De pest in Amsterdam

Trijntje Hendrickx en Hendrick Batens woonden in de Leliegang, midden in de Jordaan in Amsterdam. Zij kregen samen vier kinderen: Toontje (1657), Anna (1658), Grietje (1660) en Hendrick (1664). Vader Hendrick was in dienst gegaan op De Spiegel, het vlaggenschip van Michiel de Ruyter. Trijntje schrijft hem op 10 november 1664 een brief, waar ze ingaat op de schulden die hij heeft gemaakt en op de bezoedeling van haar goede naam.

In haar brief vertelt ze over de verwoestende pestepidemie die heerst in de stad. ‘Hier sterven de mensen snel. Er zijn hier in een week tussen de 10 à 11 honderd mensen gestorven, maar nu zijn het met Gods hulp 445 in een week geworden, zodat hier veel zwarigheid is van sterfte en oorlog.’ In de jaren 1663 en 1664 stierven er in Amsterdam rond de 34.000 mensen aan de pest. Ook Trijntje en Hendrick verloren hun vijfjarige dochter Anna en de paar maanden oude Hendrick. Haar beschrijving hiervan aan haar man is hartverscheurend. ’En God de heer heeft ook het vuur der pestilentie in ons huis aangestoken en heeft onze Anna in twee dagen daar uit weggehaald. Zij kwam de 28ste oktober donderdag voor de middag uit school en kreeg een zware koorts. Die hield ze wel 24 uur, maar helemaal ijlhoofdig. Vrijdagochtend, toen ze wat beter was, vroeg ze wat voor dag dat het was. Ik zei ‘vrijdag’. Ze zei ‘vrijdag, zaterdag, zondag ben ik al dood.’ Ik vroeg hoe zij dat wist. Ze zei dat ze dat heel zeker wist. Vrijdagmiddag kreeg ze doodstuipen, zo hevig, dat men haar voor in de gang hard kon horen gillen. Ik vergeet dat sterven mijn leven niet. Vrijdagavond om tien uur is ze gestorven.’

Het zieke kind, Gabriël Metsu, ca. 1664 – ca. 1666. In 1663 woedt de pest in Amsterdam. Een op de tien Amsterdammers overlijdt. Rond deze tijd schilderde Metsu dit ontroerende, zieke kind, in krachtige, heldere kleuren tegen een grauwe achtergrond. Collectie: Rijksmuseum, objectnummer: SK-A-3059.

Ongeopende brieven lezen

Zeker de helft van de geschiedenis is nog niet beschreven, maar daar komt verandering in. Met nieuwe computertechnieken is het tegenwoordig zelfs mogelijk om ongeopende brieven te lezen. Een internationaal team van wetenschappers is er met behulp van scantechnologie in geslaagd om een verzegelde zeventiende-eeuwse brief virtueel open te vouwen. De persoonlijke brieven zullen ongetwijfeld een heel nieuw licht werpen op de zeventiende eeuw.

Auteur: Judith van Amelsvoort

Bron: Roelof van Gelder, Zeepost. Nooit bezorgde brieven uit de 17de en 18de eeuw, 2008, p. 15-18, 38-53, p.81-87, p. 105-108, p. 162-170, p. 222-225.

Publicatiedatum: 10/02/2022

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.