Over de invloed van de Zuid-Nederlanders en de joden op de Amsterdamse economie en cultuur (waaronder de taal) is onnoemlijk veel geschreven, al heeft dat in het geval van de eersten er nog steeds niet toe geleid dat hun taalkundige invloed op specifiek het plat-Amsterdams precies kan worden aangewezen. De grote aandacht van historici voor beide migrantengroepen is overigens zeer verklaarbaar en gerechtvaardigd, want in beide gevallen gaat het om een geweldige invasie van ‘vreemdelingen’ in een betrekkelijk korte periode aan het eind van de zestiende en het begin van de zeventiende eeuw.
Religieuze en economische vluchtelingen
De meesten vluchtten hierheen als gevolg van politieke omstandigheden: de interne machtsstrijd in Spanje en Frankrijk, de Tachtigjarige oorlog in de Nederlanden en de Dertigjarige Oorlog in het versnipperde Duitse Rijk, waarin de vervolging van protestanten en joden een belangrijke rol speelde. Het religieuze motief wordt overigens weleens overdreven. Minstens zo belangrijk waren de slechte economische omstandigheden in het door oorlogsgeweld en andere onrust geteisterde herkomstgebied.
Hugenoten
De nogal plotselinge stroom van zuiderlingen en joden (ingezet met de Val van Antwerpen in 1585) veroorzaakte een cultuurschok in Amsterdam, die lang doorklonk in de geschiedschrijving. Aan het eind van de zeventiende eeuw volgde nog een opvallend golfje, al was dat veel kleiner: de komst van de hugenoten (Franse calvinisten), naar het noorden gevlucht nadat koning Lodewijk XIV in 1685 een eind maakte aan de geloofsvrijheid in zijn land. Op het plat-Amsterdams lijken zij overigens weinig invloed gehad te hebben: daar waren ze in doorsnee te chic en intellectueel voor.
Lutherse kerken
Geleidelijke processen vallen de tijdgenoot doorgaans veel minder op. En dat zal wel de reden zijn waarom er in de geschiedschrijving van Amsterdam zo weinig aandacht is gegeven aan het feit dat de allergrootste groep immigranten in Amsterdam van de zestiende tot en met de negentiende eeuw onmiskenbaar bestond uit Duitsers. Hoe belangrijk de Duitse gemeenschap in Amsterdam al vroeg in de zeventiende eeuw was, blijkt wel uit het feit dat het calvinistische stadsbestuur in 1631 de bouw toestond van een grote Lutherse Kerk aan het Spui, in 1671 gevolgd door de Ronde Lutherse Kerk (nu het Renaissance Hotel) aan het Singel. Daar kerkten vooral Duitse immigranten en tot ver in de zeventiende eeuw werd er in het Duits gepreekt; de tweede generatie had daar echter geen behoefte meer aan.
Buitenlandse huwelijkspartners
Een eenzame pionier in het onderzoek naar de Duitse migranten was dr. Simon Hart (1911-1981), die na de Mulo in 1929 als voluntair ging werken bij het Amsterdamse Gemeentearchief en er 47 jaar later vertrok als gemeentearchivaris. Als eerste ging hij nuchter tellen: vanaf de jaren vijftig maakte hij, samen met studenten, een kaartsysteem van alle buitenlandse herkomstplaatsen van niet-Amsterdamse huwelijkspartners in de Amsterdamse ondertrouwregisters tot 1811. Van zijn lang veronachtzaamde onderzoeksresultaten maken moderne migratiehistorici nu dankbaar gebruik. Natuurlijk moeten deze cijfers met de nodige voorzichtigheid worden gehanteerd, want ze gaan alleen over huwenden, terwijl ook heel wat immigranten nooit trouwden of nog ongetrouwd terugkeerden naar hun herkomstgebied of naar een ander land doorreisden. Toch geven ze een stevige indicatie.
Duitse immigranten
En wat blijkt? Ten eerste kwamen over deze hele periode bezien de meeste immigranten niet uit het buitenland, maar uit de rest van de Nederlandse Republiek. Alleen in het begin van de zeventiende eeuw waren de meeste nieuwkomers echte buitenlanders. Rond 1600 vormden de Zuid-Nederlanders de grootste groep buitenlanders in Amsterdam, maar na 1625 namen de Duitsers de koppositie over en zij stonden die niet meer af. Omstreeks dat jaar kwam zelfs 62% van de in Amsterdam huwende buitenlanders uit het Duitse Rijk; na 1650 werd dat ongeveer 50% en eeuwenlang bleef dat zo. Het aantal Scandinaviërs mocht er overigens ook wezen, na 1650, maar over hun taalkundige invloed is nog veel minder geschreven dan over die van de Duitsers.
Opperlieden
Anders dan de Zuid-Nederlanders, ‘Portugese’ (sefardische) joden en Franse hugenoten, die merendeels tot de maatschappelijke bovenlaag behoorden, waren de Duitse immigranten niet onder één noemer te brengen. Ze beoefenden zowel prestigieuze beroepen en eerzame ambachten (zoals arts, drukker, smid of hoedenmaker), als de rotbaantjes waar de autochtone Amsterdammers niet veel zin in hadden, zoals arbeider op een moddermolen, metselaar of VOC-soldaat. In sommige beroepen waren ze wel zeer sterk vertegenwoordigd. In de zeventiende eeuw bestond bijvoorbeeld 49% van de Amsterdamse opperlieden uit Duitsers. Voor wie het bouwvak niet goed kent: dat klinkt hoger dan het is. Een opperman is een bouwvakker die de hele dag over ladders heen en weer loopt om stenen aan te dragen voor de metselaars: typisch een ongeschoold beroep.
Droogscheerders
Nog dominanter (55%) waren de Duitsers in het droogscheerdersvak, een onderdeel van de lakenbereiding. In 1657 klaagden Hollandse lakenbereiders dat in Amsterdam de doorgaans Duitse droogscheerders bij de verdeling van klussen altijd landgenoten voortrokken. De vaste plek waar bazen de mannen uitkozen voor dit werk was overigens de Oudebrug (Damrak), die in de wandeling dan ook Moffenbrug heette. Ook in het kleermakers- en bakkersvak waren de Duitsers zeer sterk vertegenwoordigd. In de negentiende eeuw hadden ze dat laatste beroep zelfs zo ongeveer gemonopoliseerd. Bakkersgezellen werden steevast uit Duitsland gehaald; daar kwam geen Hollander meer tussen.
Westfalers
Aanvankelijk kwamen de meeste Duitsers uit het noordwesten van het huidige Duitsland, vooral Nord-Friesland. Later werd Munsterland (in Noordrijn-Westfalen, ten oosten van onze Achterhoek) een even belangrijk Duits herkomstgebied. Heel wat Westfalers waren westwaarts getrokken als ‘hannekemaaiers’, losse arbeiders die in de hooitijd naar de Nederlanden trokken om gras te maaien. Soms belandden ze in de grote stad en werden daar net zo makkelijk bouwvakker of matroos. Marskramers wilden vooral in de negentiende eeuw nogal eens blijven hangen als kleermaker. Sommigen werden eind negentiende eeuw zelfs confectiefabrikant of grootwinkelier: denk aan namen als Brenninkmeijer, Gerzon, Lampe, Dreesmann, Peek en Cloppenburg. Na 1870 waren dat vooral katholieken en joden, want in het Duitse Rijk van Bismarck werden die gediscrimineerd.
Westerwalders
Een opmerkelijke groep waren ook de Westerwalders: omdat in hun eigen streek bij Koblenz te weinig te verdienen viel, trokken die eeuwenlang jaarlijks naar Holland als ‘omlopers in Keulse potten’. Meestal kwamen ze in maart en vertrokken ze in oktober, maar steeds meer Westerwalders bleven in Amsterdam hangen, samenklittend op het Roeterseiland. Onder hen waren opvallend veel vrouwen: ‘pottentrienen’ werden ze genoemd. Een nog veel grotere categorie ‘moffinnen’ vormden de Duitse dienstbodes die in de negentiende eeuw zeer in trek kwamen bij deftige Amsterdamse families vanwege hun ijver en ‘Sauberkeit’.
Auteur: Peter-Paul de Baar
Dit is een bewerking van een artikel op www.onsamsterdam.nl
Publicatiedatum: 22/07/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
3 reactiesGraaf meer informatie over de Duitse immigratie in dex17de en 17de eeuw in Rotterdam en Schiedam (jeneverindustrie
Hier ben ik het helemaal mee eens. Mijn overgrootvader Carl Heinrich Buschmann (1819) groeide op in Essern Niedersachsen, toentertijd deel uitmakend van het Koninkrijk Hannover. Na het overlijden van zijn vader in 1838 is hij waarschijnlijk enige jaren hannekemaaier geweest. Hij trok rond 1840 naar Schiedam waar hij in 1846 trouwde met een Nederlands meisje. Hij begon zijn loopbaan in S. als brandersknecht, maar slaagde erin uiteindelijk brander te worden. In 1878 emigreerde hij naar de USA.
Hier ben ik het helemaal mee eens. Mijn overgrootvader Carl Heinrich Buschmann (1819) groeide op in Essern Niedersachsen, toentertijd deel uitmakend van het Koninkrijk Hannover. Na het overlijden van zijn vader in 1834 is hij waarschijnlijk enige jaren hannekemaaier geweest. Hij trok rond 1840 naar Schiedam waar hij in 1846 trouwde met een Nederlands meisje. Hij begon zijn loopbaan in S. als brandersknecht, maar slaagde erin uiteindelijk brander te worden. In 1878 emigreerde hij naar de USA.