Veelgebruikt middeleeuws aardewerk
De precieze tijd en plaats van ontstaan is onduidelijk, maar ergens in de zesde of zevende eeuw pakt de inheemse bevolking van Holland weer de traditie op van eigengemaakt aardewerk. Tussen het vertrek van de Romeinen en het begin van de middeleeuwen waren er zo weinig mensen met een culturele traditie van aardewerk maken dat heel vaak gebruik werd gemaakt van uit Duitsland ingevoerde op de draaischijf vervaardigde keramiek. Mogelijk was de aanleiding om zelf weer aardewerk te gaan maken een geringe financiële draagkracht of verstoorde handelsroutes. De eerste producten bestonden uit dikwandig, zacht gebakken, grof aardewerk. Hier zat soms een grote platte bodem onder, maar steeds vaker kreeg de pot geen voet. De Duitsers noemen dit soort aardewerk ‘Sacktöpfe’.
Schelpgruis tegen de grote krimp
De kogelpot werd in korte tijd razend populair en kwam al snel in geheel Nederland voor. In Noord-Holland zien we grote en kleine modellen ontstaan, die mogelijk al door gespecialiseerde producenten werden vervaardigd uit lokale klei. Vanwege die klei en zijn eigenschappen moest er wel iets door de klei worden gemengd om de grote krimp tijdens het bakken op te vangen. Dit te vermengen materiaal noemen we ‘magering’ van de klei. In de tijd van Karel de Grote, zo rond 800, werden schelpgruis, potgruis en steengruis of grof zand door de klei gemengd. Sommige potten werden in een min of meer open vuur gebakken en kleurden dan oranje of rood, en andere werden goed afgedekt gebakken in een gesloten vuur met veel smeulend gras en kwamen dan pikzwart of donkergrijs uit de hete as.
Als een pizza in model geslagen
Ondanks het feit dat er steeds meer hard gebakken draaischijfaardewerk uit Duitsland en België op de markt kwam, was dit voor veel mensen blijkbaar niet te betalen en zien we huisafval van eenvoudige boeren en vissers dat, wat aardewerk betreft, volledig uit kogelpotten bestaat. Als de vrouw des huizes er ’s zomers tijd voor maakte, kon zij makkelijk een hele jaarvoorraad potten ‘kloppen’. Als een pizza werden de plakken klei op de hand met een stokje in model geslagen, totdat de rand er op kon worden gekneed. Veel van die randen lijken op een draaischijf gemaakt.
Van vrouwen naar mannen
In de dertiende eeuw zien we al zo veel uniformiteit in de kogelpot dat daarmee duidelijk is dat er kleine bedrijfjes zijn die niets anders maken dan kogelpotten; de randen zijn allemaal gedraaid en worden voorzien van een mooi profiel – de mode gaat een rol spelen. Op het moment dat er geld valt te verdienen met het vervaardigen van aardewerk nemen de mannen de zaken over en wordt ook de concurrentie groter.
Grijs met borstelstreek versiering
Al in de dertiende eeuw blijken heel grote kogelpotten niet zo handig, omdat ze vaak omrollen. Om dat te voorkomen, wordt er een standvoet onder gezet. De magering van de klei is dan uitsluitend (grof) zand en de kleur is grijs. Ook komt het in de mode om de buitenkant van de potten op te sieren met kraslijnen van een heidebezem of iets dergelijks. Deze versiering noemen we ‘borstelstreek versiering’. Als de draaischijf definitief het handwerk overneemt, wordt het aantal vormen steeds groter en worden er kannen en schalen van donkergrijs fijn aardewerk gemaakt.
De ‘grape’
Glazuur zorgt voor een waterdicht product en dat wenst de consument graag. Glazuur op grijze potten oogt echter niet fraai en vanaf 1300 laten de pottenbakkers dan ook meer zuurstof toe in de ovens en bakken alle grijze potten voortaan rood. De kogelpot wordt voorzien van drie pootjes en een of twee oren en een nieuwe succesformule is uitgevonden: de ‘grape’.
Auteur: Frans Diederik
Bron: Huis van Hilde
Publicatiedatum: 09/11/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.