Het langs de Rijksweg gelegen zomerverblijf ziet er weer smetteloos wit uit en blinkt in de zon, met daarachter een park, met beelden, een vijver en een fontein, waar het in alle jaargetijden, maar vooral in de zomer, heerlijk wandelen is. Het park, zeg maar gerust bos, dat bij elkaar honderd voetbalvelden beslaat, is vrij toegankelijk. Dat geldt natuurlijk niet voor het landhuis, want dat is weer een museum geworden.
Monumentenvereniging Hendrick de Keyser noemt het een museumhuis, omdat het huis centraal staat. De voorwerpen, zoals een schrijfkabinet of een kast met linnengoed, helpen je een voorstelling te maken van hoe er door de eeuwen heen in het buitenhuis is geleefd. En de belangrijkste tentoonstellingsteksten staan op reproducties van Japanse kamerschermen, zodat zo min mogelijk afleidt van de stijlkamers.

Vooraanzicht van het buitenverblijf, waar bezoekers in vorige eeuwen met de koets arriveerden, nadat ze met de veerschuit uit Amsterdam waren vertrokken. Foto: Hendrick de Keyser Monumenten.
Laadjes opentrekken
Maar er is nog iets aardigs aan de nieuwe, vaste tentoonstelling. Je mag bijna alles aanraken, op de stoelen zitten en de laadjes van de meubels opentrekken. Dat is zelfs nodig, want een deel van de tentoonstellingsteksten is in die laadjes verstopt. Bang dat bezoekers de boel gaan slopen is de nieuwe eigenaar niet. Als je het zomerhuis betreedt en op de deurmat stapt, klinkt de bel. Het is net alsof je bij iemand op bezoek gaat. En dan pak je ook niet meteen een vaas op, onder het uitroepen van: goh, wat is die mooi.
Bovendien is het nog maar de vraag of bezoekers in zo’n historische stoel gaan zitten. De ervaring leert dat de meeste mensen liever op de vensterbank plaatsnemen, zo legt een medewerker van Hendrick de Keyser uit. Maar de stoelen zijn dus echt om op te zitten en in alle rust een filmpje te bekijken.

De meeste objecten mogen aangeraakt worden, zoals deze laadjes van het schrijfkabinet, dat extra informatie geeft over de bewoners van Beeckestijn. Foto: Elise Borsboom.
In de omgeving van Beeckestijn moeten zo’n zestig buitenhuizen hebben gestaan, waar vanaf mei rijke bewoners van Amsterdamse grachtenpanden de stinkende stad ontvluchtten. Ze reisden met de veerschuit, die er – bij gunstige wind – twee uur over deed. De schuit voer over het Wijkermeer, dat inmiddels is gedempt. In de Velsener haven stond een koets klaar waarmee de Amsterdamse elite naar hun zomerhuis werd gereden.
De tentoonstelling trapt af met een filmpje waarin het huis een stem heeft gekregen en de bezoeker welkom heet. Het huis vertelt dat ze er bijna niet meer was geweest. ‘Eeuwenlang verwelkomde ik regenten, dames in zijde, zelfs vorsten en later ook slimme ondernemers. Ik was een toevluchtsoord voor de Amsterdamse elite en ging bijna ten onder tijdens de Tweede Wereldoorlog.’

De eerste bewoners van Beeckestijn lieten voor de vloeren marmer uit Italië komen en maakten een lange hal, zodat je een mooi uitzicht op de tuinen hebt. Foto Arjan Bronkhorst.
Batavia
Beeckestijn was oorspronkelijk een bescheiden hofstede, die rond 1716 werd verbouwd tot het zomerverblijf van Petronella van Hoorn, die toen 18 jaar was en uit een steenrijke familie stamde. Haar opa en vader waren gouverneur-generaal bij de Verenigde Oost-Indische Compagnie op Batavia, wat nu Jakarta is, de hoofdstad van Indonesië. Petronella was in 1709 per schip van Batavia naar Holland gereisd, samen met haar vader en haar stiefmoeder. De reis duurde drie maanden en aan boord reisden 26 kisten met haar mee die onder andere met kostbaar porselein en Indiase stoffen waren gevuld.
Petronella was getrouwd met Jan Trip de Jonge. Samen verbouwden ze de hofstede. Voor de vloeren lieten ze platen marmer uit Italië komen en ze maakten een hele lange hal, zodat je een mooi doorkijkje hebt naar de prachtige tuinen achter het hoofdhuis. Jan stierf echter jong, op 31-jarig jarige leeftijd en nog in hetzelfde jaar, in 1722, vertrok Petronella naar Roosendaal. Goedbeschouwd heeft ze dus maar zes jaar op Beeckestijn gewoond. Twintig jaar later verkocht ze het buitenverblijf aan de familie Boreel, die het huis en de in Franse en Engelse stijl aangelegde tuinen maar liefst twee eeuwen in bezit heeft gehad.

Een vijver en een fontein zorgen op hete dagen voor verkoeling in het achter Beeckestijn gelegen park. Foto: Arnoud van Soest
De Boreels
De eerste Boreels waren Jacob Boreel Janszoon, die uit een burgemeestersfamilie stamde en zijn vrouw, Agneta Margaretha Munter, die in een bankiersfamilie was geboren. Ze woonden aan de Herengracht, hadden zeven inwonende personeelsleden en een rijtuig met vier paarden. Het echtpaar had negen kinderen, waarvan maar vier een volwassen leeftijd bereikten. Jacob zou later nog ambassadeur aan het Engelse hof worden en ze moeten daar hebben gesmuld van de Hollandse perziken, die hij door zijn tuinman op Beeckestijn liet verbouwen.
De tijd op het zomerverblijf brachten ze door met lezen, schrijven, borduren, tekenen, converseren en musiceren, maar meestentijds gingen de Amsterdamse notabelen bij elkaar op bezoek: ze dronken thee, namen een borrel of ze gingen bij elkaar dineren. Telefoon was er nog niet, dus dat was de enige manier om contact met elkaar te onderhouden.
Na 1851 slapen er geen Boreels meer op Beeckestijn. De buitenplaats wordt nog een tijdje aan rijke ondernemers verhuurd, zoals een margarinefabrikant, maar daarna blijft de buitenplaats, die duur in onderhoud is, en niet op het water- en elektriciteitsnet is aangesloten, leegstaan. Langzaam raakt het huis in verval. Nederlandse militairen trekken er in 1939 in en doorzeven de engeltjes en goden met kogels. In 1941 worden ze opgevolgd door Duitse soldaten, die in de eens zo keurige tuinen loopgraven en bunkers aanleggen en een vijftien meter hoge uitkijktoren bouwen.

De slaapkamer met linnenkast, met in de onderste lade hoedjes die bezoekers mogen passen. Rechts is nog een deel van het bed in Empire-stijl te zien. Foto: Elise Borsboom.
Bijna gesloopt
In 1957 wordt buitenplaats Beeckestijn aan de gemeente Velsen verkocht. Het huis is dan niet meer dan een ruïne. Modder, greppels en prikkeldraad geven het landgoed een treurige aanblik. De gemeente wil de buitenplaats slopen en er villa’s of een ziekenhuis bouwen, maar erfgoedliefhebbers verzetten zich daar tegen, en met succes. Met steun van het Rijk en diverse sponsors wordt Beeckestijn weer opgebouwd. Vanaf 1969 is het zelfs een museum.
Maar in 2007 wil de gemeente Velsen toch echt van het zomerbuiten af. Het onderhoud kost te veel. Uiteindelijk worden de tuinen aan Natuurmonumenten overgedragen. Het hoofdhuis gaat naar de Hendrick de Keyser Monumenten en in 2010 komen daar nog de koetshuizen en de kapelwoning in het park bij, welke laatste als vakantiewoning kan worden gehuurd.

Buitenverblijf Beeckestijn vanuit de lucht gezien. Het vrij toegankelijke park dat er omheen ligt, is honderd voetbalvelden groot. Foto: Hendrick de Keyser Monumenten.
Om een beeld te kunnen schetsen van de bewoners van Beeckestijn las historica Nanine Moonen, die bij Hendrick de Keyser werkt, de brieven en kasboeken van de eerste bewoonster, Petronella. Een aantal bladzijden uit dat kasboek werden gekopieerd, zodat de bezoeker een beeld krijgt van de inkomsten en uitgaven om zo’n zomerverblijf draaiende te houden. Ook dook ze in het familiearchief van de familie Boreel. Uiteindelijk leidde dat tot een nieuwe, permanente tentoonstelling.
En zo loop je langs de portretten van familieleden van Petronella, je bezoekt de eetsalon met een fraai gedekte tafel, waarop voor het gemak zes generaties Boreel bijeen zijn gebracht, ook al hebben maar drie generaties daadwerkelijk op Beeckestijn gewoond. Je kunt ook een slaapkamer uit 1851 betreden, waar een rijkelijk versierd, nogal stoffig ogend bed in Empirestijl staat, waarmee gepronkt kon worden, want gewone mensen sliepen in die tijd in een bedstede.
De tentoonstelling besteedt ook aandacht aan het personeel, die al die weelde en luxe mogelijk maakte, zoals een koetsier, kinderjuffrouw, huisknecht, tuinknecht en de kamenierster, die mevrouw met aankleden hielp. Ritsen had je in die tijd nog niet, wel een boel knoopjes en die open en dicht maken deed mevrouw natuurlijk niet zelf. Negen enthousiaste borduursters uit de regio Velsen werkten mee aan een wandkleed, dat een indruk geeft van hoe het personeel er in hun werkkleding uitzag.

De eetzaal met een tafel waarop de zes generaties Boreel een plek hebben gekregen. Foto: Arnoud van Soest
Een extra bocht
En tussendoor wordt er met allerlei weetjes gestrooid. Zo moet Willem Boreel best wel invloedrijk zijn geweest, want hij zorgde er persoonlijk voor dat er voor de aanleg van het Noordzeekanaal rondom Buitenplaats Beeckestijn moest worden gegraven. Daarvoor moesten dan wel drie andere buitenplaatsen sneuvelen, en kreeg het kanaal een onnodige bocht, maar Beeckestijn was in ieder geval gered.
Ook de donkere schaduwkanten komen aan bod, want de man van Petronella, Jan Trip de Jonge, werkte als commissaris bij de West Indische Compagnie en was actief in de slavenhandel. In de Overzeekamer staat een haard met daaronder een scherm waarop je een filmpje kunt bekijken waarin historicus Mark Ponte vertelt dat de bewoners van Beeckestijn hun geld verdienden met plantages en slavernij.

In de haard zit een scherm verstopt, waarop Mark de Bont van het Amsterdamse Stadsarchief vertelt over inkomsten uit de kolonieën en de slavenhandel, waarmee de Amsterdamse elite rijk is geworden. Foto: Elise Borsboom.
Slavernij waarvoor Afrikanen gevangen werden genomen, gebrandmerkt, in het laadruim van een schip werden gestopt en uiteindelijk als slaaf op de plantages in het Caraibisch gebied aan het werk werden gezet. Als ze de reis tenminste overleefden, want uit onderzoek naar het WIC-schip ‘Beeckesteyn’, dat zeven reizen naar de West maakte, weten we dat op het slavenschip dat op 29 november 1723 naar Suriname voer, 83 ‘tot slaaf gemaakten’ de reis niet overleefden.

Met waaiers konden dames in de achttiende eeuw seinen of ze bijvoorbeeld bezet waren. Foto: Hendrick de Keyser Monumenten.
Waaiers
Het is goed om hier even bij stil te staan, maar de expositie biedt ook ruimte aan wat luchtigheid. Zo zijn er achter glas niet alleen een paar fraaie oude waaiers te zien, maar kun je met een minder kwetsbaar exemplaar zelf uitproberen hoe dames in de achttiende eeuw flirtten. Met hun waaier konden ze namelijk seintjes geven. Hield je een waaier laag, dan wist een heer dat je al bezet was. En in de slaapkamer staat een linnenkast met onderin een lade met allerlei hoedjes, die je mag passen om te zien welk hoedje het beste bij je past. En voor de kleintjes is natuurlijk een speurtocht uitgezet.
Beeckestijn, een (on) fortuinlijke buitenplaats.
Auteur: Arnoud van Soest
Publicatiedatum: 10/07/2025
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
2 reactieshet lijkt mij boeiend om meer over Beekenstein te vernemen
het lijkt mij boeiend om meer over Beekenstein te vernemen