Als slaven verkocht door Noord-Afrikaanse zeerovers
Wie aan slavernij denkt, denkt al gauw aan plantages in Suriname, waar Nederlandse plantagebezitters Afrikaanse tot slaaf gemaakten voor zich lieten werken. Dat omgekeerd ook Nederlanders als tot slaaf gemaakte verkocht werden is een vrij onbekend hoofdstuk uit de geschiedenis. En dan gaat het vooral om de geschiedenis van de kustprovincies, waar de meeste zeelieden vandaan kwamen. Dus ook Noord-Holland. Voor de regio Waterland heeft het Waterlands Archief een paar verhalen over zeelieden in slavernij in zijn archieven en boeken opgespoord. Maar er moeten er nog veel meer te achterhalen zijn. Onder andere in de archieven van de zogenoemde zeevarende beurzen. Dat waren onderlinge verzekeringskassen, die achtergebleven zeemansvrouwen financieel tegemoet kwamen. En die de uit gevangenschap bevrijde zeelieden een compensatie voor gemaakte kosten verschaften. Geen losgeld echter, want over zoveel vermogen beschikten de zeevarende beurzen meestal niet.
Bevrijd
Hoe ellendig het lot van de als slaaf verkochte zeelieden vaak ook was, toch was hun positie niet helemaal uitzichtloos. Want het lukte vrij vaak om hen na verloop van tijd weer vrij te krijgen. Soms door het optreden van oorlogsschepen, maar vaak ook door het vereiste losgeld te betalen. Daarbij ging het om forse bedragen, die de achtergebleven zeemansvrouwen nooit uit zichzelf konden opbrengen. De hulp van familieleden, vrienden en dorps- of stadsgenoten was daarvoor hard nodig en er werd vaak op alle mogelijke manieren geld ingezameld, onder andere door het organiseren van loterijen. Voor het contact met de Algerijnse of Marokkaanse slavenhouders werd door de Nederlandse consuls in die landen vaak een beroep gedaan op joodse kooplieden. Die beschikten over de nodige netwerken, spraken Arabisch of Berbers en waren in staat het vereiste losgeld voor te schieten. Familieleden of stadsbestuurders stelden zich dan eerst borg en het is dankzij die, door notarissen opgestelde, borgstellingen dat we ook in de notariële archieven verhalen over in slavernij geraakte zeelieden kunnen terugvinden.
Pieter Jacobsz. Vroom uit Watergang
Pieter Jacobsz. Vroom uit Watergang voer als scheepsjongen op de koopvaarder Sint Jacob, toen dit schip op 23 januari 1668 in de Middellandse Zee werd overmeesterd door Barbarijse zeerovers. Ruim twee weken later werd de 16-jarige Pieter in Algiers als tot slaaf gemaakte verkocht. Een wel heel ellendige afloop van zijn, misschien wel eerste, zeereis. Zijn moeder, Welmoet Pieters geheten, moet in alle staten zijn geweest. Ze was kort daarvoor weduwe geworden. Haar man was zeeman op de oorlogsvloot geweest, maar had tijdens de zeeoorlog met Engeland het leven gelaten en zij was achtergebleven met acht kinderen. Welmoet zat echter niet bij de pakken neer en wendde zich tot “de burgemeesters en regeerders” van Landsmeer en Watergang. En die op hun beurt richtten zich tot de Amsterdamse admiraliteit, die net besloten had oorlogsschepen naar de Middellandse Zee te zenden. Namens Welmoet Pieters werd verzocht om ook de naam van haar zoon toe te voegen aan de lijst van vrij te kopen “Nederlandtse slaven”.
De oorlogsschepen zouden het geld daarvoor kunnen verdienen door zelf zeerovers gevangen te nemen en deze “Turcken en Moren” op hun beurt te verkopen. “Dat Godt wil geven”, werd er door de dorpsbestuurders nog aan toegevoegd. Maar Pieter Jacobsz. Vroom werd uiteindelijk niet door de oorlogsschepen van de Amsterdamse admiraliteit bevrijd. Want in 1671 stelde de Watergangse burgemeester Sijmon Jansz. Jannevaers zich samen met Jan Klaasz. Roele alsnog borg voor de vrijkoop van Pieter Jacobsz. Vroom. De joodse koopman en Algerijnse resident in ons land Louis d’Azevedo werd gevraagd te bemiddelen. Hij moet daarin succes gehad hebben. Want in het kerkje van Watergang hangt aan het gewelf een scheepsmodel, waarvan het verhaal gaat dat het door Pieter Jacobsz. Vroom gemaakt is en als dank voor zijn bevrijding aan de kerk geschonken is.
Job Heinsz en Gerrit Hillebrantsz uit Volendam
In 1668 stelden twee oud-bestuurders van Edam zich borg voor een bedrag van 2400 à 2500 gulden voor de vrijkoop van Job Heinsz en Gerrit Hillebrantsz uit Volendam. Beiden zaten “in slavernije in Algiers in Barbarije”, nadat hun schip, de ‘Joffrou Savije’, door kapers genomen was. Er werd een beroep gedaan op David Salom Dazevedo (of d’Azevedo) om bij de vrijkoop te bemiddelen.
Lambert Dircksz. Roos uit Edam
Lambert Dircksz. Roos uit Edam bevond zich in 1668 al twee jaar “in slavernije in Barbarien tot Algiers”. Hij was opvarende van het door zeerovers gekaapte schip ‘De Carstanje Boom’. Drie stadgenoten stelden zich voor een bedrag van 1800 gulden (zonodig 2000 gulden) borg om hem vrij te kopen, zo blijkt uit de door notaris Outclaes opgemaakte akte. Ook hierbij werd een beroep gedaan op de bemiddeling door David Salom Dazevedo en het bedrag zou worden uitbetaald zodra Lambert veilig zou zijn teruggekeerd.
Jacob Muesse uit Warder
Voor “de lossinge” van Jacob Muesse uit Warder, die zich in 1674 als “slaef tot Algiers” bevond, stelde de Edamse burgemeester Claes Pronck zich borg. Voor een bedrag van 800 gulden. Dat was minder dan enige jaren daarvoor voor Lambert Dircksz. Roos. Ongetwijfeld had dat te maken met de lagere rang, die hij aan boord had. Voor het vrijkopen van een schipper moest namelijk wel 3 tot 4000 gulden worden opgebracht, voor een stuurman 2000 en voor een matroos rond de 1000 gulden.
Auteur: Jaap Haag
Publicatiedatum: 29/01/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.