Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Openhartige verhalen van drie Marokkaanse generaties in Alkmaar

Hoe is het de Marokkaanse migranten en hun nakomelingen vergaan die begin jaren zestig in Alkmaar neerstreken? Joke Bol was er benieuwd naar en sprak zowel Marokkanen van de eerste, tweede als derde generatie.

Joke Bol woonde in de jaren zeventig in Leiden, toen pal tegenover haar een Berbers gezin kwam wonen, waarvan de moeder de deur niet uit mocht. De zes kinderen zwierven langs de grachten, ‘zich niet bewust van de gevaren.’ Ze maakte kennis met hun gastvrijheid en gaandeweg bouwde ze een vertrouwensband op. De kinderen kwamen bij haar spelen en als moeders vragen had, klopte ze op het raam. Met de zesjarige dochter als tolk kwamen ze een heel eind.

Zo werd haar belangstelling voor de Marokkaanse arbeidsmigratie geboren, dus toen de Bilal moskee in Alkmaar, die ze als advocaat had bijgestaan in hun strijd met de gemeente voor een nieuwe plek, haar benaderde om de geschiedenis van de Marokkaanse gemeenschap in Alkmaar in kaart te brengen, greep ze die kans met beide handen aan. Dat leverde een interessant portret van drie generaties Marokkanen in Alkmaar op.

Met warme belangstelling schrijft ze over de Marokkaanse gemeenschap, maar het verzamelen van informatie was niet altijd makkelijk, zo schrijft ze in het voorwoord. ‘Er is weinig onderling vertrouwen en altijd is er de vrees voor roddel en achterklap.’ (…) ‘Succes en tegenslag houd je dus liever binnen de familie, de buitenwereld gaat het niet aan.’ Met dat in je achterhoofd is het opvallend hoeveel mensen ze toch heeft gevonden, die tamelijk openhartig vertellen over hoe ze hier terecht zijn gekomen, hoe ze hun kinderen opvoeden en hoe ze tegen de Nederlandse cultuur aankijken.

Auteur Joke Bol samen met de Marokkaanse kinderen Amar, Mimount en Samira, toen ze nog in Leiden woonde. Fotograaf onbekend.

Te weinig werk

De eerste generatie Marokkaanse migranten in Alkmaar zijn Berbers. Ze verlieten hun streek in het Atlasgebergte, omdat er te weinig werk was. Mohamed Sabri vat het mooi samen: ‘In het dorp was niet veel te doen, er waren te veel mensen voor te weinig werk. Om wat te verdienen, gingen de mannen naar de grote steden of naar Europa.’

Veel migranten gaan via de Franse arbeidsronselaar Felix Mora eerst in de Franse kolenmijnen werken. Mora komt zelfs voor in een niet ongeestig klaaglied, dat de achterblijvende vrouwen zongen. ‘Mora selecteerde alle knapen. Alleen de imam en de onbenullen liet hij achter.’ Werken in een kolenmijn is zwaar en gevaarlijk werk, en daarom reizen veel Marokkanen door naar Nederland. Via bedrijven in Limburg komen ze uiteindelijk in Noord-Holland terecht, waar ze gaan werken bij de Hoogovens en Van Gelder in Velsen, bij een cacaofabriek in Zaandam, bij Forbo in Krommenie,  bij een melkfabriek in Heiloo of bij de zuurkoolfabriek van Peter Verburg in Noord-Scharwoude.

Tifnit, een dorpje aan de westkust van Marokko in Nationaal park Souss-Massa. Foto: Gerrit van Ommering.

Stapelbedden

De eerste gastarbeiders vinden werk bij de zuurkoolfabriek van Peter Verburg, die zijn kantine ombouwt tot slaapvertrekken. Later komen er pensions, zoals die van Jaap Moras in de Stuartstraat 5, 6, 7 en 10. Hij exploiteert er 72 bedden, waarin vanaf 1968 honderden gastarbeiders hebben geslapen. Na diverse calamiteiten worden de soms overvolle pensions gesloten. Intussen komt de gezinshereniging op gang en besluit de gemeente Alkmaar gezinnen onder te brengen in de wijken Overdie en Hoefplan. Daar zijn juist veel woningen vrijgekomen, omdat veel bewoners naar de nieuwbouw in Alkmaar Noord zijn vertrokken.

In de jaren zeventig krijgen de gastarbeiders een eigen woning toegewezen, meestal in Overdie, de wijk in het zuidoosten van Alkmaar, waar ook nu nog de meeste Marokkaanse Nederlanders wonen. Foto: Erik Boschman.

Uitzichtloosheid

Mohamed Ganouter wordt in 1949 geboren in Tazzarine, een woestijnstadje in het zuiden van Marokko. Al jong  droomt er van om naar Europa te gaan. ‘Alle Marokkanen in Europa zijn rijk, dachten we.’ Toch was geld niet de belangrijkste reden om weg te gaan, dat was vooral de uitzichtloosheid op het platteland.

Via een vriend belandt hij uiteindelijk bij een fabriek in gietijzeren putten in Tegelen. Het bevalt hem goed in Limburg. ‘De mensen waren minder arrogant, minder racistisch en vriendelijker dan de Fransen.’ Na een jaar vertrekt hij naar Alkmaar, waar veel streekgenoten wonen. Hij gaat als vrachtrijder bij de melkfabriek van Campina in Heiloo werken. Met drie vrienden slaapt hij in een pension in de Stuartstraat, op stapelbedden in een piepklein kamertje. Daar betalen ze elk honderd gulden in de maand voor. ‘Het waren goede jaren, maar we waren ook eenzaam. In de weekenden en vooral op feestdagen zat je alleen op je kamer en mistte je je familie erg.’ Op 25 december 1971 trouwt hij met een vrouw uit zijn dorp. Zes jaar later komt ze naar Nederland. ’s Nachts rijdt zijn vrouw met hem mee op de vrachtwagen. ‘Zo heeft ze heel Nederland gezien.’

Respect, dat vindt Mohamed  heel belangrijk. Dat is ook wat hij zijn kinderen bij brengt. ‘Het gaat om kleine dingen; een buur helpen met haar tas, rotzooi opruimen in de buurt. Je ziet bij ons geen rommel in de buurt. Ik zei altijd tegen Kees, onze buurman, als mijn kinderen brutaal tegen je zijn dan geef je ze een draai om hun oren en je vertelt het mij. Dan draai ik hun andere oor ook om.’

Het bevalt hem goed in Nederland. ‘Nederlanders zijn eerlijk en respectvol. Je weet altijd of ze je mogen of niet.’ En okay, de gastvrijheid van Nederlanders wordt wel minder, maar als hij door Geuzenveld in Amsterdam loopt, en Marokkaanse jongens ziet lopen, ‘met hun brutale blik en dure spullen’, dan snapt hij wel dat mensen zich ‘geïntimideerd voelen.’ Woest kan hij worden als hij ziet hoe sommigen zich gedragen. ‘Het klopt niet met het geloof dat we ze hebben meegegeven.’

Mohammed Chouta op bezoek bij zijn voormalige pensionhouder in de Alkmaarse Stuartstraat. Foto: Jan Meurs.

Oh, die kou!

Maar de overgang van het warme Marokko naar het koude kikkerlandje, dat was wel een dingetje. Zaid Ouaziki groeit op in een woestijndorp waar het ‘makkelijk 40 graden wordt.’ Als hij in de winter van 1978/1979 met zijn moeder in Alkmaar arriveert, waar zijn vader in de Spoorstraat een huis voor hen heeft ingericht, ligt er een halve meter sneeuw. Dat is wel even wennen. ‘We kregen goede schoenen, handschoenen en een muts, maar niets hielp; we hadden het zó koud. Mijn jongere zusje huilde van de kou als ze uit school kwam.’

Zijn moeder wilde het liefst direct terug naar Marokko, maar dat ging natuurlijk niet. Meneer Ouaziki ging bij zijn vader in de fabriek werken, maar omdat hij nog geen 18 jaar was, moest hij één dag in de week naar school. Dat viel niet mee, want hij kon lezen noch schrijven. Gelukkig was daar Trudie, die hem daarbij geweldig heeft geholpen. Later gaat hij naar de streekschool en volgt hij extra lessen Nederlands.

Uiteindelijk belandt hij bij de Hoogovens, waar hij nu nog steeds werkt. Naast zijn werk is hij actief in de buurtvereniging en in de moskee, waarvan hij twintig jaar voorzitter is geweest. Zaid Ouaziki heeft vertrouwen in de toekomst van de Marokkaanse gemeenschap, maar hij is niet blind voor wat er misgaat, vooral bij de jongeren die in de criminaliteit belanden. Dat ligt niet altijd aan de jongeren zelf, vindt hij, maar het komt volgens hem vooral door discriminatie, ‘vanwege het kleurtje’. ‘Je voelt je een gewone Nederlander, werkt hard, doet een opleiding en toch kun je geen stageplek vinden. Dat is frustrerend.’

En dan nog wat. Marokkanen komen vooral negatief in het nieuws en daar heeft hij een grote hekel aan. ‘Als in een andere stad een Marokkaan ontspoort, worden wij erop aangesproken, maar wat heb ik daar mee te maken? Als een Hollander in Utrecht ontspoort, spreek je daar toch ook een Alkmaarder niet op aan? Je hoort nooit over die 95 procent Marokkanen die het goed doet.’

Elke nacht reed Mohamed Ganouter de melk rond, het liefst samen met zijn vrouw. Foto: Collectie Hans Klingenber (pagina 61).

Luxe gevangenissen

Maar er zijn ook andere geluiden. Lahcen Ait Lahcen, een jonge dertiger, is lid van het moskeebestuur en spreekt veel jongeren. Met lede ogen ziet hij dat het met veel van hen niet goed gaat. ‘Ze stoppen met school en glijden af naar de criminaliteit. Zelfs jongens die gestudeerd hebben en een goede baan hadden, willen nog wel eens voor het makkelijke geld kiezen. En gevangenisstraf schrikt hen niet af, zeker niet in Nederland. ‘Als je iemand in elkaar slaat, ga je een maand de cel in; je krijgt er goed te eten, je mag sporten, tv kijken of internetten. Het is net een hotel.’ ‘Een gevangenis moet humaan zijn, maar moet wel afschrikken,’ vindt hij, ‘en dat doet het in Nederland niet.’

Dat neemt niet weg dat hij ook oog heeft voor discriminatie. ‘Elke Marokkaanse Alkmaarder weet dat hij minder kans heeft op een stageplaats of woning, moeilijker werk krijgt en veel vaker dan gemiddeld aangehouden wordt door de politie.’

Hij is moskeebestuurder en vindt het belangrijk dat er in de Alkmaarse moskee zowel in het Nederlands als in het Berbers wordt gepreekt. Die kan zowel met de jongeren in gesprek gaan, in hun eigen taal, en hij begrijpt de ouderen. Salafistische prekers houdt hij buiten de deur. ‘Als wij in de gaten hebben dat iemand extremistische gedachten heeft, dan gaat de preek niet door.’

Ahmed Fathi en zijn vrouw. Foto: Jan Meurs.

Een goede moslim

Nee, van extremistische moslims moet hij niks hebben. ‘Ze denken te weten wat een goede moslim is en veroordelen iedereen die daar anders over denkt. Maar dat klopt niet, want daarmee gaan ze op de stoel van Allah zitten: alleen Allah oordeelt.’

Lahcen Ait Lahcen durft zelfs de stelling aan dat Nederland in bepaalde opzichten méér in overeenstemming is met de sharia, het islamitische recht, dan veel islamitische landen. ‘In Nederland betalen we belasting om werklozen te kunnen onderhouden en zieken en ouderen te kunnen verzorgen. Volgens de Koran moeten rijken hun rijkdom delen met de armen, maar wat zie je? In de meeste islamitische landen is er niets voor de armen geregeld. Wie rijk is, heeft geluk en wie arm is, moet het zelf maar uitzoeken.’

Hij roemt de vrijheid om in Nederland moskeeën te kunnen bouwen en je eigen geloof te belijden. ‘Maar dan moet je je wel aan de regels houden en respecteren dat anderen anders leven dan jij. Als je het niet met de regels eens bent, kun je proberen ze te veranderen of je kunt naar een ander land gaan, die keuze heb je.’

Feest in Wijkcentrum Overdie. Foto: Jan Meurs (pagina 142).

Tussen twee culturen

In de interviews komt regelmatig het verschil tussen de Marokkaanse en Nederlandse cultuur ter sprake. Neem Yassine Hanyn, die in december 1996 van Casablanca naar Nederland verhuist om bij zijn moeder en halfzusje te gaan wonen. Hij begint als pizzakoerier, opent een eigen restaurant in Heiloo en nog een tweede in Alkmaar. Hanyn gaat niet naar de moskee en heeft weinig contact met de Marokkaanse gemeenschap in Alkmaar, maar hij voelt zich wel verbonden met de Marokkaans-islamitische cultuur. Zo houdt hij bijvoorbeeld van de Marokkaanse gastvrijheid. Als hij wel eens bij Nederlandse gezinnen op bezoek was en ze gingen aan tafel, mocht hij in de andere kamer wachten. ‘In Marokko is dat ondenkbaar; daar eet je gewoon mee als er gegeten wordt.’

Aan de andere kant luisteren Nederlanders wel goed, ‘ze luisteren naar armen, naar mensen die pech hebben of niet veel kwaliteiten hebben, er wordt net zo lang gepraat tot er een compromis is en dat leidt tot goede besluiten.’ (…) ‘Nederlanders schrikken niet snel als ze een andere mening horen en dat geeft mij een gevoel van veiligheid, je mag zijn wie je bent.’ Maar bij dat vele gepraat maakt hij wel een kanttekening, ‘want soms leidt dat eindeloze praten tot oplossingen die zó gecompliceerd zijn dat ze in de praktijk niet werken.’

Hij snapt overigens wel dat sommige Marokkaanse jongeren identiteitsproblemen hebben, omdat ze tussen twee culturen in zitten. ‘Van hun ouders leren ze de Marokkaanse normen, daarbuiten gelden hele andere normen.’ Zelf kan hij beide culturen goed met elkaar combineren. ‘Of je nu moslim, christen of iets anders bent, iedereen is bezig met dezelfde zoektocht naar het geven van betekenis aan wat hij doet, en dat is liefde. Zonder liefde is de wereld zinloos. (…) En daarom zoekt hij altijd naar verbinding. ‘Dat hoeft niet per se met mensen uit mijn eigen gemeenschap. Ik kan me verbinden met iedereen. Verbinding is de kern en dat geldt voor alle religies.’

Mohammed Souani in de moskee in Langedijk (pagina 171).

Homoseksualiteit

Over homoseksualiteit wordt in Marokkaanse kringen verschillend gedacht. Één van de geïnterviewden vertelt bijvoorbeeld dat haar dochter vanaf de middelbare school een goede vriend heeft die homo is. ‘Het is echt een hele lieve jongen.’

Buurthuiswerkster Houriya Abbou  merkt op  dat in de Koran nergens een duidelijke uitspraak over homoseksualiteit is te vinden. ‘Niemand heeft het recht om een ander te veroordelen, dat is wat de islam ons leert. Ik heb respect voor mensen die elkaar liefhebben, met wie en hoe is uiteindelijk hun eigen beslissing.’ Maar ze is er nog niet over uit wat homoseksualiteit nu precies is. ‘Is het een storing in de ontwikkeling of kan het veranderen?’

Mohammed Souani, imam van de moskee in Langedijk, heeft daar een uitgesproken mening over. Hij is zeer te spreken over Nederlanders, noemt ze zelfs ‘eerlijk, hulpvaardig en menselijk.’ Maar mijn god, de manier waarop ze in Nederland met homosexualiteit omgaan, dat gaat wel erg ver, hoor. Zo’n jaarlijkse Pride, dat hoeft van hem dus niet. ‘Je hoeft geen reclame te maken voor een andere leefstijl, doe normaal en irriteer een ander niet met jouw gedrag. Dit soort gedrag krijgt gewoon te veel aandacht. In islamitische landen is veel verboden: vreemdgaan, alcohol drinken of homoseksualiteit, het mag allemaal niet. Maar er gebeurt veel wat verboden is en zolang je een ander er niet mee lastig valt, maakt niemand er een probleem van.’

De nieuwe moskee aan de Montalbaen in Alkmaar. Foto: Jan Meurs.

Amandelen kweken

We eindigen met Lahcen Bakni, een van de migranten die Joke Bol sprak. De heer Bakni geniet van zijn pensioen, beetje wandelen, bidden en vooral lekker eten. Maar ja, soms verveelt hij zich en dan droomt hij toch van zijn moederland. ‘Het weer is er beter en het eten lekkerder. Ik zou er kunnen tuinieren, amandelen kweken, vijgen, mandarijnen of druiven.’ Nou ja, ‘gelukkig kunnen we in de vakanties altijd naar Marokko.’

Omslagfoto van het besproken boek. Ontwerp: Rolf Kliffen.

‘Van Atlas naar Alkmaar,’ geschiedenis van een Marokkaanse gemeenschap, door Joke Bol. Het boek, dat zowel interviews als achtergrondinformatie bevat, kost € 19,95 en is via deze link te bestellen.

Auteur: Arnoud van Soest

Publicatiedatum: 28/12/2023

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.