De inventaris
Notaris Jacob Jansz. Westfrisius beschreef op 1 en 2 augustus 1624 de nagelaten bezittingen van Maria Lienaertz, de weduwe van Jacob Verpoorten. Bij de inventarisatie waren haar vader Carel Lienaertz d’Oude, haar broer Doctor Carel Lienaertz de Jonge en een neef Hans Lienaertz aanwezig. De inventaris bestaat uit tien bladzijden met beschrijvingen van meubels, servies, schilderijen, juwelen, linnengoed en kleding. Alles werd zorgvuldig getaxeerd door de ‘geswooren schatsters’ Barber Jacobs en Reijmerich Teijsz.(1)
De schilderijen uit deze boedel zijn opgenomen in de Montias-database waarin schilderijen, prenten en andere kunstvoorwerpen uit 1280 Amsterdamse inventarissen zijn geïndexeerd. De schilderijen van Maria, zonder vermelding van een kunstenaar, zijn niet echt bijzonder te noemen. Veel interessanter aan deze boedelinventaris is de beschrijving van relatief veel kleding.
Kleding in boedelinventarissen
Onderzoek naar kleding uit de zeventiende eeuw is lastig omdat er heel weinig kledingstukken uit deze tijd bewaard zijn gebleven. Textiel was kostbaar en er werd zuinig mee omgesprongen. Kleding die niet meer werd gedragen, werd vermaakt of verkocht. Er was een levendige handel in tweedehands kleding die gedomineerd werd door de ‘uitdraagsters’, dit tot frustratie van de kleermakers.(2)
Boedelinventarissen kunnen een hele rijke bron zijn voor het kostuumhistorisch onderzoek. Al in 1905 werd in het tijdschrift Oud Holland het nagelaten kledingbezit van Piet Hein gepubliceerd.(3) Boedels kunnen informatie geven over de gebruikte terminologie, de omschrijving van de materialenen de waarde van kledingstukken. In haar proefschrift Fashion and Fancy. Dress and meaning in Rembrandts Paintings heeft Marieke de Winkel diverse complete beschrijvingen van kleding uit boedelinventarissen van met name schilders opgenomen.(4)
Lang niet alle boedelinventarissen bevatten gegevens over kleding, er kan ook iets in staan in de trant van ‘lijfgoed niet meegenomen’. Daarom is het zo fijn dat in de nieuwe zoekomgeving op de automatische transcripties van het Stadsarchief Amsterdam de notariële archieven full-tekst doorzocht kunnen worden. Het voorkomt vruchteloos bladeren in vele akten zonder ook maar één kledingstuk tegen te komen.
Een zilveren rinkelbel
Sinds mijn afstudeeronderzoek in 1993 naar het verschil in kleding tussen meisje en jongens in rokken ben ik geïnteresseerd in kinderkleding. Bij het zoeken in de nieuwe index op termen die te maken hebben met kinderen en kinderkleding stuitte ik op deze inventaris uit 1624. De zoekterm ‘bel’ in combinatie met ‘silveren’ leverde de volgende mooie beschrijving van een rinkel- of claterbel op: ‘een kinder bel Clater met een ketengen met een silveren kanlidt wegende 16. loot a: 24 stver.’
De rinkelbel in de inventaris had een waarde van 19 gulden en 4 stuivers gebaseerd op het gewicht van 16 loot en de prijs van 24 stuivers per loot. In de collectie van de Ottema-Kingma Stichting wordt een zilveren rinkelbel uit het einde van de zestiende eeuw bewaard. Een rinkelbel was een rammelaar, vaak aan de ene kant voorzien van een fluitje en aan de andere kant van een stuk bergkristal, ivoor of koraal. Op verschillende kinderportretten zijn jonge kinderen met een rinkelbel uitgebeeld.
Een jong gestorven weduwe
Op 17 september 1614 werd in Amsterdam de ondertrouw ingeschreven van de 20-jarige Jacob Jansz Verpoort uit Gorcum en de 22-jarige Maria Karels Lenaerts uit Amsterdam.(5) Tien jaar na het huwelijk waren de echtgenoten overleden, beiden niet ouder geworden dan 33 jaar. Uit het huwelijk werden ten minste drie kinderen geboren die in Amsterdam gedoopt zijn. De dochters Margriet (gedoopt 10 april 1618) (6) en Kornelia (gedoopt 22 maart 1620) (7) en een zoon Carel (gedoopt 30 november 1621).(8) In de boedelinventaris worden de kinderen verder niet met naam genoemd, maar als zij nog leefden waren de kinderen in augustus 1624 respectievelijk 6, 4 en 2 jaar oud.
Kinderkleding
Door de vroege dood van beide ouders is de kinderkleding in de boedel relatief nieuw. Vaak wordt in een boedelinventaris op zolder een luiermand met kindergoed genoteerd, zonder de inhoud te specificeren. In deze inventaris worden onder andere kinderhemdjes, naveldoekjes, kinderborstrocken, borsthemden en kinderkousen genoemd. Op deze prent van een moeder die een kind verschoont, worden bij het vuur een aantal kousen gedroogd.
Daarnaast worden kleine kinderponjetten (manchetten) en kinderbeffen (kragen) en linnen en ‘gesteeken slabbeties’ vermeld.
‘Knechtges’ en meisjes mutsen
De meest bijzondere vermelding in de inventaris van MariaLienaertz is een verbetering. In eerste instantie schreef Jacob Westfrisius ‘een peers sattijnen kinder mutzien’ maar hij haalde ‘kinder’ door en veranderde dit in ‘knechtges’. Zo wordt een kindermuts een jongensmuts (in de zeventiende eeuw was een knechtje een ander woord voor jongen). De muts wordt nog verder gespecificeerd en was met gouddraad geborduurd. Onder deze muts de vermelding van ‘drie meisges mutzies’.
Het lijkt een klein detail maar dat de schatsters konden zien dat een muts voor een jongen of een meisje was, bewijst dat er een duidelijk verschil was tussen een jongens- en meisjesmutsen. In de zeventiende eeuw droegen zowel meisjes als kleine jongens rokken. Dit wil echter niet zeggen dat zij gelijk gekleed gingen. Voor de moderne beschouwer, die een rok associeert met vrouwen- of meisjeskleding, is het soms lastig te zien of een kind een jongen of een meisje is. Voor iemand uit de zeventiende eeuw moet het verschil overduidelijk geweest zijn. Het voert te ver om hier op de vele verschillen tussen jongens- en meisjeskleding in te gaan, maar hieronder een voorbeeld van Willem II in rokken en zijn zusje Louise-Henriette.
Willem II draagt een schakelketting schuin over de borst en een hoed met een veer over zijn muts. Dit zijn details die erop wijzen dat hij een jongen is.
Voor het onderzoek naar het verschil in kleding tussen meisjes en jongens in rokken zijn kinderportretten tot nu toe de belangrijkste bron.(9) De ogenschijnlijk kleine verbetering in deze boedelinventaris voegt een nieuwe bouwsteen toe aan dit onderzoek.
Ik ben heel benieuwd welke details er nog meer ontdekt kunnen worden doordat er zoveel akten getranscribeerd en volledig doorzoekbaar zijn.
Auteur: Saskia Kuus
Noten
(1) Volgens van Eeghen hadden schatsters hadden het recht van schatten in erfhuizen en het recht van schatten bij openbare verkopingen. Tot 1610 waren er twee schatsters in Amsterdam, daarna vier.I.H. van Eeghen, ‘Uitdraagsters, ’t zij man of vrouw’, Maandblad Amstelodamum 1969, p. 104.
(2) Bianca M. du Mortier, ‘Tweedehands kleding in de zeventiende eeuw’, Textielhistorische Bijdragen 31 (1991), pp. 39-59.
(3) M.H. van Visvliet, ‘De kleerkast van Piet Hein’, Oud-Holland 23 (1905), pp. 189-196.
(4) Marieke de Winkel, Fashion and Fancy. Dress and meaning in Rembrandts Paintings, Amsterdam 2006, p. 333-351.
(5) Archief Amsterdam, Ondertrouwregister, archiefnummer 5001, inventarisnummer 418, blad p.194
(6) Archief Amsterdam, DTB Dopen, archiefnummer 5001, inventarisnummer 40, blad p.4, aktenummer DTB 40
(7) Archief Amsterdam, DTB Dopen, archiefnummer 5001, inventarisnummer 5, blad p.312, aktenummer DTB 5
(8) Archief Amsterdam, DTB Dopen, archiefnummer 5001, inventarisnummer 40, blad p.149, aktenummer DTB 40
(9) Zie hiervoor Saskia Kuus, ‘Kinderen op hun mooist. Kinderkleding in de zestiende en zeventiende eeuw’, in: Jan Baptist Bedaux en Rudi Ekkart (red.), Kinderen op hun mooist. Het Kinderportret in de Nederlanden 1500-1700, Gent / Amsterdam 2000, pp. 73-84.
Dit verhaal is eerder op de website Alle Amsterdamse Akten van het Stadsarchief Amsterdam verschenen.
Publicatiedatum: 17/05/2021
Vul deze informatie aan of geef een reactie.