Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

De wiervisserij rond het Marsdiep

Rond 1930 waren op Wieringen zeker 400 en op Texel ongeveer 150 personen werkzaam in het wier. Maaien, oogsten, rijden, versen, drogen, persen en verhandelen: het wier zorgde voor welkome inkomsten. Aan deze 'wiervisscherij' kwam in de jaren dertig van de twintigste eeuw abrupt een einde, het wier verdween na de afsluiting van de Zuiderzee.

Vulling voor matrassen

Langs de oevers van het Marsdiep werd al sinds de middeleeuwen op wier gevist. Het zeewier was bestemd voor onderhoud van de (wier)dijken. In de loop van de achttiende eeuw werden de meeste dijken bekleed met steen en nam de belangstelling voor het wier af. Vanaf het begin van de negentiende eeuw kwamen nieuwe toepassingen: vulling voor matrassen en kussens, verpakkingsmateriaal, geluiddempend materiaal in de bouw, ja zelfs als mest op de landerijen. De wierwinning nam weer in betekenis toe. Omstreeks 1850 is er sprake van circa 160 man (op 80 schuiten) op Texel (Oosterend, Oudeschild) en zo’n 200 man op Wieringen die zich ‘onledig hielden’ met de wierwinning.

Loodzwaar karwei

Ook in Den Helder en de Anna Paulownapolder waren er enkele tientallen inwoners die zich in de zomermaanden bezighielden met de wiervisserij. Daarbij werd het rijp geworden en losgeslagen wier met haken aan boord gesjord. Ook kon het gebeuren dat het wier bij eb en gunstige wind eenvoudig tegen de oevers aanspoelde. Maar ook dan was het binnenhalen een loodzwaar karwei. Vervolgens gaf het uitspreiden, ‘versen’ in zoet water en drogen veel werk “zoowel voor vrouw als man, ja elk was in de weer, tot zelfs ook de kinderen.” Aldus de Texelaar Frederik van der Vis (1842-1925). “Door deze zaak wordt een groot aantal huisgezinnen van de armenkassen afgehouden”, schreef de burgemeester van Wieringen in 1849. Niet alleen de vissers verdienden aan dit bedrijf, ook de boeren die het wier vervoerden en hun land (en sloten) voor het versen en drogen ter beschikking stelden. Na het drogen moest het wier naar het wierpakhuis vervoerd worden, waar het met de wierpers tot balen geperst werd.

Onder water maaien

Het allerbeste wier, veerkrachtig en zuiver, was het gemaaide. Vanaf 1838 begon men het groene wier, nog voor het rijp en bruin werd, te maaien. De vissers voeren dan per aak naar de wierwaarden waar men met ‘halftij’, gekleed in zware, hoge broeklaarzen, overboord stapte. Het water moest laag staan, maar niet té laag, want dan slierde het wier langs de bodem. Eerst werd benedenstrooms van de ebstroom een ‘schutwant’ gezet om het gemaaide wier op te vangen. Daarna begon het ‘onder water maaien’ met de zeis. Een onnoemelijk zwaar karwei.

Wierrug, wierschouder en reuma

Pas na de eeuwwisseling werd het ‘mesjien’ uitgevonden: vijf à zes zeisen – alleen de messen, dus zonder stok – met boutjes los aan elkaar bevestigd. Deze sleepzeis werd door twee man met heen en weer gaande beweging door het water getrokken. Ook dit was een zeer zwaar karwei, maar men haalde er tien à vijftien pakken (1 pak woog ca. 100 kg) per tij mee omhoog. Voorheen oogstten twee mannen slechts twee pak per tij. Telkens was er drie à vier uur maaitijd. Daarna kon het ‘opladen’ – met vorken – van het drijfnatte wier beginnen. Pas na de Eerste Wereldoorlog gebruikte de wiermaaiers bij het opladen een ‘grijper’, gekoppeld aan de scheepsmotor. Werken in het wier vereiste grote fysieke kracht. Zelfs als men die kracht bezat, kregen de wiervissers later alsnog de rekening gepresenteerd: reuma, een ‘wierrug’ (scheve rug) of ‘wierschouder’ (vergroeide schouder).

Zilte zeewierlucht

In de zomer en het najaar zorgde deze wiervisserij zowel op Wieringen als op Texel voor vissers en boeren voor grote bedrijvigheid en inkomsten. In de havens en aan de dijken lagen vele aken en blazers hun zware, natte lading te lossen. Boeren reden af en aan, sloten en landerijen lagen vol met wier en de lucht was doortrokken van een zilte zeewierlucht. Deze lucht werd tot stank als te veel wier te lang op de dijk bleef liggen. Vooral in droge zomers stonk het soms erbarmelijk naar rottend wier. Maar alle stank en wierschouders ten spijt, het vissersvolk en menig kleine boer op Texel en Wieringen waren zeer gedupeerd toen het wier in de jaren dertig verdween.

Bron

Dit is verhaal nummer 51 uit het boek Vissers aan het Marsdiep van J.T. Bremer (Helderse Historische reeks, no 16), Schoorl, Uitgeverij Pirola, 2003, 272 blz. De auteur heeft toestemming gegeven voor publicatie op Oneindig Noord-Holland.

Meer weten?

De Historische Vereniging Wieringen zet zich in voor het levend houden van de belangstelling voor de geschiedenis van het eiland. Zie www.historischwieringen.nl

Via een bezoek aan het Wieringer Eilandmuseum Jan Lont kun je meer te weten komen over leven en werken van de bewoners van Wieringen rond 1900. Zie www.museumjanlont.nl

Samen met de Vereniging Aak biedt Museum Jan Lont een arrangement waarbij varen op een echte Wieringer Aak onderdeel van het dagprogramma is. www.wieringeraak.nl

Publicatiedatum: 20/06/2011

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.