Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Op de vlucht voor het water

Veel mensen kunnen de slaap niet vatten in de nacht van 13 op 14 januari 1916. Een grote noordwesterstorm raast over het land. De wind beukt met grof geweld tegen de huizen en het vee klinkt onrustig in de stallen. Als alles het maar houdt!

De angst slaat de Noord-Hollanders om het hart als midden in de nacht de noodklokken klinken. De dijk is bezweken onder het geweld van de Zuiderzee. Het water stroomt in razend tempo de dorpen in en zet een gebied van meer dan 14.000 hectare onder water. Van Edam tot Oostzaan vluchten bewoners massaal naar zolders en andere hoger gelegen plekken. Man en macht worden ingezet om vee en huisraad in veiligheid te brengen. Na een tweede storm op 17 en 18 februari stijgt het water echter nog hoger dan daarvoor en blijken zelfs de zolders niet meer veilig. Duizenden mensen zijn gedwongen te vluchten voor het grillige water. Waarheen en wanneer zij weer terug kunnen komen, is voor velen onzeker.

Vee bijeengedreven door militairen op een droog stuk land. De tolhuistuin was een uitspanning bij het tolhuis in Amsterdam-Noord. Beeld: Beeldbank Stadsarchief Amsterdam, Uitgever: Bieshaar & Zoon, Rotterdam 1916.

Van de zolder in de schuit

“Maar o wee! Wat bittre smart,
We hooren in den nacht alarm geblazen,
De klokken luiden, angst keert in ’t hart.
De kistdam heeft ’t reeds begeven,
Het water stroomt er onder uit.
Een korte wijle, wêer moeten we vluchten,
Van ’t zonderraam nu in de schuit.

’t Water steeg hooger dan te voren
Drong door tot midden in de stad.
Gewerkt werd weer met reuzenkrachten”

Zo omschrijft een bewoner van Purmerend de tweede dijkdoorbraak, in een ingezonden brief in de Schoutemakers Purmerender Courant. Tijdens de tweede storm worden duizenden bewoners alsnog gedwongen om hun zolders te verlaten en elders een veilig onderkomen te zoeken. Waar koeien eerst in kerken waren ondergebracht, worden zij nu in sloepen naar hoger gelegen plekken zoals de Tolhuistuin boven het IJ gebracht.

“Op handkarren, in kinderwagens en op al wat rollen kon en een last dragen, lag, zo leek het, haastig bijeengeraapt huisraad, vaak afgedekt met een peluw en soms daar weer bovenop, een paar kippen of andere huisdieren in een kooi. Een enkel meelopend kind ging gebukt onder een last van dekens. Een vrouw droeg een naaimachine in haar armen, wellicht haar kostbaarste bezit…”, zo omschrijft historicus Peter de Graaf de situatie in Den Ilp en Landsmeer. Velen vinden onderdak bij vrienden of familie in drogere gebieden, maar een groot aantal is aangewezen op de hulp van vreemden.

Vluchtelingen uit Oostzaan bij de Zuidervaldeursluis, tijdens de watersnood, 1916. Collectie Provinciale Atlas Noord-Holland, Noord-Hollands Archief.

Vluchtelingenhulp

Hulp komt snel op gang. In Amsterdam melden zich de eerste weken na de ramp al meer dan tweeduizend vluchtelingen voor onderdak. Amsterdam stelt een aantal leegstaande gebouwen beschikbaar, maar er is nog meer onderdak nodig, voornamelijk voor de kinderen. Militairen worden ingezet en kerken, hotels en leegstaande gebouwen worden omgebouwd tot noodhospitalen en tijdelijke onderkomens. Zo stellen Leendert Spaander en zijn vrouw Aaltje Kout hun hotel in Volendam beschikbaar als toevluchtsoord en ziekenhuis voor maar liefst tachtig vluchtelingen. De Zaanse G.J. Honig bezoekt hotel Spaander en omschrijft in de inleiding van boek ‘De watersnood van 1916’ “de kalmte waarmee de ongelukkigen hun lot droegen”.

Militairen vervoeren vee te Amsterdam, 1916. Collectie Provinciale Atlas Noord-Holland, Noord-Hollands Archief.

Terugkomst in een sombere ravage

Maandenlang staat Waterland onder water. Alleen hoger gelegen delen van Broek, Monnickendam en Ilpendam blijven droog, maar zijn geïsoleerd en lange tijd afgesloten van alle nutsvoorzieningen, aldus historicus Margreet Lenstra. Pas in mei vertrekken de laatste vluchtelingen uit het Volendamse hotel Spaander. Zij hebben echter weinig om naar terug te keren. Het zoute water laat een sombere ravage achter. Een dikke laag grijze slib bedekt huizen en wegen. Het land ligt verspreid met rommel, stukken van spullen die voor de storm nog tot iemand hadden toebehoord. Huisraad is onherstelbaar beschadigd en spullen zijn aangetast door vocht, schimmel en vraat van ratten.

Peter de Graaf vertelt over de ervaringen van terugkerende bewoners in zijn boek ‘Uit Landsmeer wordt gemeld…’. Zo keren de zusjes Geertje en Nellie Bakker na drie maanden weer terug naar Landsmeer: “Ik weet het nog goed, dat we allemaal weer naar ons huis liepen. Hier en daar stond toen nog water op de weg. Het was een smerige troep in huis, maar moeder en mijn oudste zusters gingen vlijtig aan de gang. En toen onze tafel weer op zijn plaats stond en mijn moeder in haar eigen stoel zat, zuchtte ze van verlichting en dankbaarheid weer thuis te mogen zijn”.

Aagje Goede beschrijft hoe haar de tranen in de ogen springen wanneer zij in de trein door het frisgroene voorjaarslandschap naar IJmuiden reist: “Een dame die bij mij zat vroeg wat mij scheelde. Ik antwoordde haar dat ik niet wist dat het in de natuur al zo mooi was. Want dat bij ons in het ondergelopen land alles zwart was en nog geen groen sprietje te zien was”.

Tegenwoordig is het nog maar lastig voor te stellen dat een dergelijk natuurgeweld ons uit onze huizen zou jagen. De watersnoodramp in 1916 heeft een enorme impact gehad op de levens van de Noord-Hollanders. Het zou nog maanden duren voordat zij alles opnieuw hadden opgebouwd en zij hun dagelijkse leven weer normaal voort konden zetten.

Auteur: Babette van der Sluis

Bronnen

Publicatiedatum: 05/12/2016

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.