Vóór de komst van de christelijke Franken in de achtste eeuw heerste in onze streken de cultuur van het gesproken woord; er zijn geen directe geschreven bronnen. Maar met het christendom verscheen het geschreven woord, stemmen op schrift. Monniken schreven Vitae, levensbeschrijvingen van geliefde heiligen, zoals Willibrord en Bonifatius, en maakten overzichten van wat hun abdijen allemaal bezaten, zoals de door Willibrord gestichte abdij van Echternach en de door Liudger gestichte abdij van Werden (nu een stadsdeel van de Duitse stad Essen). En in die teksten duiken ook Oudnederlandse woorden op.
Zo treffen we in een bezittingenlijst van de abdij van Werden uit eind negende eeuw een mooi lijstje van de oudste kerken uit Gooi- en Vechtstreek, die van Nederhorst den Berg, Muiden en Naarden. De tekst is natuurlijk in het Latijn, maar waar het gaat over de geboortestreek van Liudger gaat de auteur, kennelijk afkomstig uit onze streken, over op de taal van zijn geboortestreek:
Over Naarden staat er: ‘An Naruthi thiu kirica endi kiricland fan Almeri to tafelbergon’ (In Naruthi de kerk en het kerkeland van het Almere tot de Tafelbergen). Over Muiden: ‘An Amuthon thiu kirica endi kiricland’ (In Amuthon de kerk en het kerkeland). En over Nederhorst den Berg: ‘An Werinon thiu kirica endi al that gilendi’ (In Werinon de kerk en het hele gebied). Deze kerk was rond 840 in opdracht van zijn grootmoeder Adelberga door Liudger gesticht.
Vrome voorouders
Wie was die Liudger dan? Zijn grootouders van zowel vaders- als moederskant behoorden tot de hoge adelskringen in Frisia Magna (het groot Friese Rijk) en hadden in de Vechtstreek en Naerdincklant (het latere Gooi) omvangrijke bezittingen. Zijn grootvader van vaderskant Atto kreeg ruzie met de Friese koning Radbod en vluchtte naar het gebied van de Franken. Daar lieten hij en zijn gezin zich dopen en werden – toen de Friezen door de Franken onder Karel Martel verslagen waren – bevorderaars van het christendom. Atto ondersteunde Bonifatius in zijn bekeringswerk en schonk hem onder meer de kerk van Breukelen, toen Attingaheim geheten, woonplaats van Atto.
Ook Liudgers andere grootouders, Adelberga en Nothrad, kozen de kant van de Franken en waren eveneens verspreiders van het christelijke geloof. Twee zoons, Willibracht en Thiadbracht, werden door Willibrord tot priester gewijd, wat erop wijst dat Willibrord met deze familie contact had en vermoedelijk dus ook in de Gooi- en Vechtstreek actief is geweest. Adelberga wordt nog steeds geëerd in Nederhorst den Berg, toen Werinon geheten, waar zij de oudste kerk van de Gooi- en Vechtstreek liet bouwen. In de oude stenen lijst van het Noorderportaal staat gehouwen: ‘Wie deze kerk betreedt, bidde voor het zieleheil van Adelberga’.
Liudger wordt bisschop
Met zo’ n vrome familie zal het niet verbazen dat Liudger als twaalfjarige jongen naar de Domschool in Utrecht werd gebracht, toen een befaamd kenniscentrum dat onder leiding stond van abt Gregorius. Vervolgens ging hij ongeveer vijf jaar naar de kathedraalschool van York, waar Alcuin, de latere raadgever van Karel de Grote, zijn leermeester werd bij wie hij ‘zich bekwaamde in de heilswetenschappen’. Na zijn opleiding in Utrecht en York werd Liudger tot priester gewijd en door Karel de Grote achtereenvolgens als geloofsprediker naar Friesland en Groningen gestuurd. En tenslotte, rond 900, werd hij ingezet bij de bekering van het door Karel pas onderworpen Saksen en werd hij in 805 tot bisschop gewijd.
Als standplaats voor zijn missiewerk koos Liudger Mimigernaford (het latere Münster), waar hij een kerk en een klooster bouwde. Tot slot vestigde hij in Werden zijn benedictijner abdij, waarvan hij tevens abt was en die een familie-abdij werd van de zogeheten Liudgeriden. Na Liudgers dood werd zijn broer Hildegrimus abt van Werden en zijn neef Gerfried bisschop van Münster, terwijl tenslotte zijn achterneef Altfried zowel bisschop van Munster werd als abt van Werden. In die abdij schreef Altfried zijn Vita Sancti Liudgeri (Leven van de Heilige Liudger), dat gebaseerd was, zoals hij zelf zegt, op gesprekken met mensen die Liudger goed hadden hebben gekend, een vroeg staaltje oral history dus.
Kerstening op schrift
Door zijn opleiding en interesse behoorde Liudger tot de geleerdste mannen van zijn tijd. Toen hij na zijn studie in 777 tot priester was gewijd en in Friesland als missionaris ging werken, kwam hij ook altijd drie maanden per jaar naar Utrecht terug om daar te werken als leider van de Domschool. Misschien dat hij daar ook zijn Vita Gregorii Abatis (Leven van abt Gregorius) schreef, waarin hij Gregorius liefdevol ‘mijn opvoeder van kinds af aan’ noemt. Vanwege dit boek, waarin belangrijke gegevens over de kerstening van Nederland zijn te vinden, wordt Liudger tegenwoordig door kenners eervol de ‘oudste Nederlandse schrijver’ genoemd.
Heeft Liudger in het belangrijke religieuze en culturele centrum Utrecht misschien nog meer geschreven? Uit de tijd van Liudger zijn in elk geval een paar belangrijke teksten overgeleverd, die die vraag rechtvaardigen. Liudger was verkondiger van het christelijke geloof. De mensen lieten zich vrij snel dopen, maar de oude ‘heidense’ gebruiken en voorstellingen bleven nog lang bestaan. Zo werd het oude geloof van de Friezen door Liudger in het vita van abt Gregorius omschreven als ‘het kwaad van de heidense en ketterse zonde’ dat moest worden verjaagd.
Heidense praktijken
Dat verjagen kon niet van de ene dag op de andere gebeuren. Ondanks de doop en de christelijke prediking bleven de mensen hardnekkig ‘heidense’ gebruiken volgen. Uit het Utrecht van de tijd van Willibrord, Bonifatius en Liudger is een lijst overgeleverd, waarin die gebruiken worden beschreven: de Indiculus superstitionum et paganiarum (Lijst van bijgelovige en heidense praktijken). De lijst is uiteraard in het Latijn geschreven, maar interessant is dat in die tekst ook Oudnederlandse woorden opduiken, wat doet vermoeden dat een deskundige uit de buurt de lijst geschreven heeft. Liudger misschien? Zo worden dadsisas (lijkzangen) genoemd en nodfyr (noodvuur), waar reinigende kracht aan wordt toegekend.
Er is nog een heel interessante tekst, die voorafgaat aan de Lijst van bijgelovige en heidense praktijken. Het stuk is geschreven in het letterschrift dat door missionarissen als Willibrord en Bonifatius werd gebruikt (de continentale Angelsaksische minuskel) en tegenwoordig berust in de Vaticaanse archieven. De tekst is in het scriptorium van Mainz gekopieerd, maar de grondkleur van de taal is Oudnederlands en daarom nemen taalkundigen tegenwoordig aan dat deze in Utrecht is geschreven en, zoals gezegd, vermoedelijk door Liudger.
Het gaat om een dialoog die aan de doop van ‘heidenen’ vooraf ging. De doop zelf was in het Latijn, maar de voorafgaande geloofsbelijdenis in de eigen taal. De tekst luidt als volgt:
‘Forsachstu diabolae?’ (Verzaak je aan de duivel?)
‘Ec forsacho diabolae.’ (Ik verzaak aan de duivel.)
‘Ende alium diaboles wercum?’ (En aan alle werken van de duivel?)
‘End ec forsacho allum diaboles wercum and wordum. Thunaer ende Wodan ende Saxnote ende allum them umholdum the hira genotas sint.’ (Ik verzaak aan alle werken en woorden van de duivel, aan Donar en Wodan en Saxnoot en al hun trawanten).
‘Gelobistu in Got alamechtigan fadaer?’ (Geloof je in God de almachtige vader?)
‘Ec gelobo in Got alamechtigan fadaer.’ (Ik geloof in God de almachtige vader.)
‘Gelobistu in Crist, Gotes suno?’ (Geloof je in Christus, Gods zoon?)
‘Ec gelobo in Crist, Gotes suno.’ (Ik geloof in Christus, Gods zoon.)
‘Gelobistu in halogan gast?’ (Geloof je in de Heilige Geest?)
‘Ec gelobo in halogan gast.’ (Ik geloof in de Heilige Geest.)
Om de kerstening te ondersteunen wilde Liudger in zijn geboortestreek ook een klooster bouwen, maar hij zag er vanaf toen hij in een droom was gewaarschuwd voor de verwoesting door de Noormannen. Volgens zijn levensbeschrijving door Attfried zou Liudger gezegd hebben: ‘Door de Noormannen zullen grote rampen, vreselijke oorlogen en verschrikkelijke verwoestingen over ons komen, zodat deze vriendelijke kuststreek vanwege de zonden nagenoeg onbewoonbaar zal worden’. En met de zonden van Gooi en Vecht sluiten we dit verhaal af.
Auteur: Henk Michielse
Bronnen:
- Henk Michielse, ‘ Hoe God verscheen tussen Vecht en Eem’, in: Archeologica Naerdincklant, 2015/3.
- Henk Michielse, ‘De Franken komen. De vroege geschiedenis tussen Vecht en Eem (8e-10e eeuw)’, in: Tussen Vecht en Eem – tijdschrift voor regionale geschiedenis, 2015/4.
- Henk Michielse. ‘Liudger (742-809) – een vergeten grootheid uit de buurt’, in: Tussen Vecht en Eem, 2018/2.
Publicatiedatum: 04/03/2024
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactieHeel interessant