Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Een Matthäus voor metropolis Amsterdam

Sinds 1899 wordt Bachs beroemde Matthäus Passion jaarlijks in het Concertgebouw uitgevoerd door het Amsterdamse Toonkunstkoor. Die traditie begon bij de beroemde – en beruchte – dirigent Willem Mengelberg.

Toen de legendarische dirigent Willem Mengelberg op 8 april 1899 met het Amsterdamse Toonkunstkoor zijn eerste Matthäus Passion dirigeerde in het Amsterdamse Concertgebouw, was hij nog maar net 28 jaar. Ondanks zijn jonge leeftijd had hij al een geweldige staat van dienst opgebouwd. Zo was hij sinds het najaar van 1895 de vaste dirigent van het Concertgebouworkest. Een man van macht en aanzien en met een groot ego.

Zijn benoeming bij het Amsterdamse Toonkunstkoor in de zomer van 1898 had een wat onverkwikkelijke voorgeschiedenis. Mengelberg kreeg het verzoek om de leiding te nemen van de Amsterdamse afdeling van de Maatschappij ter bevordering der Toonkunst – zoals het Toonkunstkoor sinds de oprichting in 1829 officieel heette – op 8 juli 1898 per brief. Hij was toen met zijn orkest op uitnodiging van de componist Edvard Grieg in het Noorse Bergen.

Mengelberg reageerde enthousiast en schreef onmiddellijk terug de benoeming graag te aanvaarden ‘mits men mijne nader mondeling overeen te komen conditiën aanneemt’. Die voorwaarden zijn onbekend, maar dat ze te maken hebben gehad met zijn ambitie om een grootse en dramatische Matthäus Passion uit te voeren, staat welhaast vast.

Merkelbach Studio portretteerde een dirigerende Willem Mengelberg in 1919. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Getalenteerde jonge god

Mengelbergs voorganger bij Toonkunst, de Duits-Nederlandse componist en pianist, Julius Röntgen, dirigent sinds 1886, was begin juni 1898 ter ore gekomen dat een aantal van zijn eigen Toonkunstbestuurders, tevens medeoprichters van het Concertgebouw, betrokken was bij een initiatief om een nieuw ‘Concertgebouwkoor’ op te richten – concurrentie dus voor Toonkunst.

Maar dat niet alleen: het nieuwe koor zou ongetwijfeld goede zangers van Toonkunst aantrekken. In reactie diende Röntgen met een woedende brief zijn ontslag in bij het bestuur, terwijl zijn aanstelling kort tevoren nota bene met twee jaar was verlengd.

Was Mengelberg daarvan op de hoogte? Zijn biograaf Frits Zwart meent van niet, maar zeker is dat hij al in 1897 kenbaar had gemaakt een aantal malen per jaar grote koorwerken te willen uitvoeren. Boze opzet werd tegenover Röntgen in alle toonaarden ontkend, maar het is toch moeilijk voorstelbaar dat de heren Toonkunstbestuurders niet al eerder met Mengelberg hadden gesproken over de mogelijkheden om samen te werken.

Sterker nog, de Nederlandse dagbladpers had in de maanden voor Röntgens ontslag het vuurtje al aardig opgestookt met uitgebreide vergelijkingen van Mengelbergs en Röntgens kwaliteiten. En altijd viel die vergelijking in Röntgens nadeel uit, waarbij hard op de man werd gespeeld. Zo liet de NRC van 5 april 1898 weten dat ‘Herr Julius Röntgen (…) niets scherps, niets intelligents over zich heeft, wel groote rare hoeden op en flodderjasjes aan’. Bovendien had Röntgen ‘van moeder natuur niet de gave des dirigerens ontvangen’. Hij beheerste eenvoudigweg zijn vak niet, aldus de krant. In vergelijking met hem was Mengelberg een man van de wereld die perfect paste in de nieuwe muzikale ‘metropolis Amsterdam’. Een getalenteerde jonge god kortom, die na Röntgens ontslagbrief razendsnel door Toonkunst werd aangesteld. Van een op te richten Concertgebouwkoor is nadien nooit meer iets vernomen.

Affiche voor het door de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst georganiseerde Nederlandsch Muziekfeest onder leiding van Willem Mengelberg, 1912. Beeld: Wikimedia (publiek domein).

Dramatische vertolking

Wie was de geweldenaar die nu zowel het Concertgebouworkest als Toonkunst onder zijn hoede had genomen? Willem Mengelberg had Duitse ouders. Zijn vader, Friedrich Wilhelm Mengelberg, kunstschilder, beeldhouwer en ontwerper van kerkelijke kunst, was afkomstig uit Keulen en vestigde zich later in Aken. Hij had zich op 18-jarige leeftijd bekeerd tot het rooms-katholicisme. Willems moeder, Helena Schrattenholz, was pianiste. Samen kregen zij zestien kinderen.

In 1870 vestigde het gezin zich in Utrecht, waar Vader Mengelberg een jaar eerder een werkplaats voor kerkelijke kunst had geopend. Sinds de grondwettelijke gelijkstelling van het rooms-katholieke geloof in 1848 en het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853 – Utrecht werd toen weer Aartsbisdom – nam de bouw van katholieke kerken in Nederland een hoge vlucht. Er was volop vraag naar werk uit Mengelbergs werkplaats. Zo werd in Amsterdam de bekende Jezuïetenkerk De Krijtberg aan het Singel door Mengelberg sr ingericht.

Mengelberg-kenners wijzen allen op het belang van het diep gevoelde en doorleefde katholicisme in zijn werk, met name in zijn dramatische vertolkingen van Bachs Matthäus Passion, volgens Mengelberg ‘die schönste Musik die je geschrieben wurde’. Als jongen speelde hij in de werkplaats van zijn vader, en moet hij onder de indruk zijn geraakt van de vele beelden van Jezus’ lijden die er gebeeldhouwd, gesneden en geschilderd werden. Hij had er dagelijks aanschouwd dat Jezus door Pontius Pilatus ter dood werd veroordeeld en door soldaten werd weggeleid naar de berg Golgotha om daar te worden gekruisigd. Ook zag hij hoe Jezus, gekroond met een doornenkroon, bezweek onder het gewicht van het kruis en uiteindelijk daaraan stierf. Het passieverhaal was hem dus met de paplepel ingegoten.

Vanaf zijn tiende zong Willem bovendien in het koor van de Utrechtse Catharina-kathedraal, de kerk waarvoor Willems vader de bisschopszetel had ontworpen en gesneden. Een door en door katholieke jongen kortom, die zijn geloof nooit aflegde, al liet hij later in zijn leven wel weten dat God het hem vanwege zijn kunst ongetwijfeld zou vergeven dat hij de Heilige Mis zo weinig had bezocht.

Jacob Cornelisz. van Oostsanen, De Kruisiging, ca 1507-1510. Collectie Rijksmuseum Amsterdam.

Vertrekkende bezoekers

Mengelbergs komst veranderde de koorcultuur van Toonkunst drastisch. Zo was het tot zijn aanstelling bijvoorbeeld niet de gewoonte dat koorleden hun partijen mee naar huis namen, laat staan dat ze thuis studeerden. Aan dit vrijblijvende dilettantendom maakte de ambitieuze dirigent onmiddellijk een einde. Mengelberg voerde een toelatingsexamen en een jaarlijkse herauditie in voor alle koorzangers. Hij repeteerde tweewekelijks met mannen en vrouwen afzonderlijk, eerst in Odeon, later in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Ook de Matthäus heeft hij zo in korte tijd ingestudeerd.

Toen Mengelberg op 8 april 1899 in het Concertgebouw op de bok stond voor zijn eerste ‘geloofsbelijdenis’, zoals de bekende criticus Kasper Jansen de uitvoering later noemde, was het overigens niet voor het eerst dat Toonkunst Amsterdam de in 1829 door Felix Mendelssohn herontdekte Matthäus Passion uitvoerde. Die eer komt de componist Johannes Verhulst toe met zijn vertolking uit 1874 – nu dus ruim 150 jaar geleden.

Een groot succes was dat toen niet. Verhulst had de Matthäus sterk ingekort, maar zelfs deze verkorte versie was het nog niet zo geoefende Amsterdamse publiek in de Plantageparkzaal te machtig. Dat blijkt uit het feit dat Verhulst tijdens het slotkoor moest aftikken vanwege het kabaal van vertrekkende bezoekers die hun jassen, hoeden, paraplu’s en wandelstokken bij elkaar scharrelden. ‘Menschen, wat doene jullie nou, nou lopen jullie weg bij het mooiste keur, dat er ooit geschreven is!’, schijnt hij in zijn wanhoop de zaal te hebben toegeroepen.

Titelpagina van de pianoreductie van de Matthäus-Passion (BWV 244) uit 1908. Beeld: Wikimedia (publiek domein).

450 zangers

Vijfentwintig jaar later leek het Amsterdamse publiek al iets beter ingewijd in het bijwonen van concerten. Bij ‘Mengelbergs eerste’ in het Concertgebouw, massaal uitgevoerd met zo’n 450 zangers, was er geen sprake meer van rumoer in de zaal. Men vond de Matthäus nog steeds aan de lange kant, zelfs met de 29 coupures die Mengelberg had aangebracht, maar de kranten oordeelden positief. Het Algemeen Handelsblad was zelfs ronduit enthousiast, al meende de recensent dat een kleiner koor ‘met hoogstens 100 der meest geoefende zangers’ voortaan aan te bevelen was.

Mengelberg had te weinig tijd aan de voorbereidingen kunnen besteden en van echte ‘wijding’ was volgens de Amsterdamse ‘muziekpaus’ Anton Averkamp geen sprake, zo liet hij in De Amsterdammer weten. De recensent van Het Nieuws van de Dag had echter goede hoop en een vooruitziende blik: ‘jonge wijn is altoos een weinig troebel. Wanneer men tijd van wachten heeft wordt hij vanzelf helder en krachtig’.

Kennelijk voorvoelde hij al dat Mengelberg zijn ‘geloofsbelijdenis’ in 1899 niet eenmalig had opgezegd: nog 45 keer zou hij de Matthäus Passion in Amsterdam dirigeren, altijd met het Amsterdamse Toonkunstkoor. En als Mengelberg in 1945 niet was ‘gezuiverd’ en een levenslang dirigeerverbod opgelegd had gekregen vanwege zijn openlijk beleden pro-Duitse sympathieën tijdens de bezetting, was hij er ongetwijfeld tot zijn dood mee doorgegaan.

Het Concertgebouworkest op het podium van het concertgebouw, 1927. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Auteur: Frits Rovers

Dit artikel is eerder verschenen op de website van Ons Amsterdam.

Publicatiedatum: 17/04/2025

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.