Wie nu tussen De Hoelm en De Haukes over de oude wierdijk loopt, kijkt neer op het boerenland van het vroegere Wieringermeer. Hier klotste, spatte en beukte het water tegen de dijk. Na een stormvloed uit het begin van de zestiende eeuw vonden de eilandbewoners het hoog tijd om hun dijken te versterken. Ze deden dat met zeegras. Het voordeel was dat het wier, zoals ze het zeegras noemden, vlakbij op zee te oogsten viel. Daar dreven hele velden van dat spul, de ‘wierwaarden’. Zwaar werk was het om het wier uit zee te halen. Bij halftij voeren de vissers naar de wierwaarden, stapten daar in broeklaarzen overboord en sloegen met een zeis aan het maaien. Het losse wier werd opgevangen en aan boord gehesen.
Daarmee was je er nog niet, want het wier moest op het eiland in slootwater worden ‘geversd’ en op de weilanden te drogen gelegd. En daarna ging het spul naar een pakhuis waar het, in balen geperst, werd opgeslagen. Klaar voor de verkoop. Van de wierpakhuizen die het eiland kende, stond de laatste authentieke bij De Haukes. Het is inmiddels verhuisd naar het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen.
Wierdijk Wieringen
Veel dijken rond de Zuiderzee bestonden indertijd uit pakken zeewier. De balen zeewier kwamen te liggen op een laag van snijriet. Erachter werd het wier verstevigd met een aarden wal. Omdat de wierdijken aan de zeezijde loodrecht omlaag liepen, was er een constructie met houten palen nodig om de zaak bij elkaar te houden. Zo voorkwam je dat de wierdijk van het dijklichaam van aarde zou glijden. Toch bleef dit steile front het zwakke punt van de wierdijken. Door het ontbreken van een buitendijks land beukten de golven direct op de dijk, die meer de vorm van een muur had. Door de golfslag werden de dijken ondergraven. Ook moest het wier door inklinken steeds worden aangevuld.
De paalworm
Begin 1700 komt via de schepen van de VOC de larf van Teredo navalis mee uit Oost. Deze Boormossel soort leeft van hout dat zich in zeewater bevindt. Deze exoot gedijt zeer goed in de Nederlandse wateren en doet onzichtbaar zijn vernietigende werk. Deze glibberige 20 tot 30 centimeter lange vijand is in Nederland bekend geworden onder de naam Paalworm. De houten palen die het wier op zijn plaats houden worden door deze veelvraat van binnenuit aangetast en breken na verloop van tijd af, met alle gevolgen van dien. Vergeleken met andere plaatsen in het land heeft het lang geduurd, voordat de paalworm het afgelegen eiland Wieringen bereikte. Toen deze boormossel in de negentiende eeuw echter ook hier de houten palen aantastte, moesten er stenen van overzee worden aangevoerd om de oude wierdijken te versterken. De wierdijk aan de zuidoever van Wieringen verloor de zeewerende functie nadat het aangrenzende Wieringermeer droog was gelegd. De oude grens van het eiland dient sindsdien als binnendijk.
Wierschuur
Het zeegras leende zich niet alleen voor het verstevigen van zeedijken, het materiaal bleek ook geschikt voor het vullen van kussens en matrassen. Op Wieringen, Texel, Terschelling en bijvoorbeeld Urk verdienden velen een boterham met het binnenhalen en drogen van wier. Voor het afsluiten van de Zuiderzee waren honderden bewoners van Wieringen betrokken bij het maaien, rijden, versen, drogen en verkopen van zeewier. In wierschuren werd het gedroogde wier in balen opgeslagen.
Je zou zeggen dat de naam Wieringen met al dat wier te maken heeft. Toch neemt men aan dat de naam van het vroegere eiland is afgeleid van ‘wir, wat in het Oudfries een hoogte zou betekenen. Zoiets als een keileembult.
Publicatiedatum: 17/04/2014
Vul deze informatie aan of geef een reactie.