Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC)
Het eeuwenoude stukje bedrukt papier werd ontdekt door geschiedenisstudent Ruben Schalk. Het VOC-aandeel in het Westfries Archief bleek tot ieders verrassing drie weken ouder dan het tot dan toe als oudst bekend staande aandeel, dat bewaard wordt in het Amsterdams Stadsarchief. Het aandeel dat Schalk vond, werd op 9 september 1606 uitgegeven door de VOC-kamer in Enkhuizen. Het staat op naam van Pieter Harmenszoon. Destijds kocht hij het voor 150 gulden.
Pieter Harmenszoon was bode van de burgemeester in Enkhuizen. Een gewone Enkhuizer die in een eenvoudig straatje woonde. Hij was een van de vele kleine West-Friese beleggers die zo mede-eigenaar werden van de VOC. Deze Nederlandse compagnie geldt als de eerste multinationale vennootschap ter wereld met vrij verhandelbare aandelen. De VOC had vestigingen in Ceylon, China, Indië en Japan. De VOC werd opgericht in 1602 en kende kamers in verschillende Hollandse en Zeeuwse steden. Onder meer in Hoorn en Enkhuizen.
Het begin van de West-Friese handelsvaart
De West-Friese havensteden speelden een belangrijke rol in de nationale en internationale handelsvaart van die tijd. Het vervoer over water verliep in vroegere tijden een stuk sneller dan over land. Verharde wegen waren er niet. Voor zover er onverharde wegen bestonden, waren die grote delen van het jaar onbegaanbaar.
West-Friesland stak ver uit in de Zuiderzee. Door zijn gunstige ligging kon het zich richten op de overzeese handel. Medemblik, Hoorn en Enkhuizen ontwikkelden zich al snel tot internationale havensteden. Dat gebeurde al ver voor de oprichting van de VOC. Al in 1310 werd een Medemblikker gesignaleerd in Engelse wateren. In 1427 haalden vier Hoornse schepen zout uit de Franse Baai van Bourgneuf.
Midden vijftiende eeuw kreeg Enkhuizen als eerste Hollandse stad toestemming om door de Sont – de zee-engte tussen Denemarken en Zweden – naar de Oostzee te varen. De vaart op de Oostzee was onmisbaar voor Europa. Deze werd dan ook de Moederhandel of Moedernegotie genoemd. De Hollandse handel in dat gebied droeg bij aan de bloeitijd van de Gouden Eeuw. Uit Zweden, Finland, Rusland, Polen en Duitsland haalden de West-Friese schippers hout en graan. Zij verkochten daar zout, wijn en kaas. Rond 1650 telde alleen al Aartswoud veertig schippers die op Noorwegen voeren.
Fluit en zeehelden uit Hoorn
Het succes van de Nederlandse internationale scheepvaart in de zeventiende eeuw was voor een belangrijk deel gebaseerd op de ontwikkeling van het fluitschip rond 1595. Dat scheepstype was een Hoorns ontwerp. Koopman Pieter Jansz. Vael, ook wel bekend onder de naam koopman Liorne, bracht vele verbeteringen aan een bestaand scheepstype aan.
Het fluitschip was goedkoop en snel te bouwen. Daarnaast had het een groot laadvermogen, een geringe diepgang en goede zeileigenschappen. Het had bovendien slechts een kleine bemanning nodig: ongeveer twaalf man was genoeg. In de Gouden Eeuw was de fluit verreweg het meest gebruikte zeeschip. Op de Hollandse en Zeeuwse scheepswerven werden er elk jaar honderden geproduceerd.
Naast het fluitschip werd ook Jan Pietersz. Coen er in 1587 geboren. Deze zoon van een koopman uit Twisk schopte het tot gouverneur-generaal in Batavia (het huidige Jakarta). Coen was aangetrouwde familie van de even oude Willem IJsbrandtsz. Bontekoe. Schipper Bontekoe werd bekend door zijn scheepsjournaal. Hierin verhaalde hij over de dramatische gebeurtenissen met de Oost-Indiëvaarder ‘Nieuw Hoorn’ tijdens een reis naar Java in 1618. Het scheepsjournaal vormde de inspiratiebron voor het jeugdboek ‘De scheepsjongens van Bontekoe’, dat in 1924 verscheen. Vele generaties kinderen hebben sindsdien meegeleefd met de waargebeurde avonturen van de fictieve hoofdpersonen Hajo, Padde en Rolf.
Herinneringen aan een rijk verleden
De West-Friese handel en scheepvaart op zee verloor vanaf de achttiende eeuw zijn betekenis. Dat was het gevolg van de verzanding van de Zuiderzee, maar vooral van de sterke concurrentie van andere zeevarende naties. De komst van de Afsluitdijk sloot dit roemruchte hoofdstuk voorgoed af.
Maar wie door West-Friesland dwaalt, komt nog overal de resten van het verleden tegen. In Enkhuizen staat het Peperhuis aan de Wierdijk. Dit is eind zeventiende eeuw door de VOC aangekocht als pakhuis. Het Peperhuis maakt tegenwoordig deel uit van het Zuiderzeemuseum en herbergt het gelijknamige restaurant.
Ook landinwaarts zijn er herinneringen te vinden. Op een boerderij aan de Hoogwouder Gouwe is een gevelsteen bevestigd met daarop een schip en het jaartal 1671. Bewoonster Grietje Sijp trouwde in dat jaar met Jan Cornelisz Winkel van Twisk, schipper op de ‘Postgalei’. Een kleinzoon boerde in Wognum op een boerderij die nog altijd de Postgalei heet. De naam is ook als straatnaam in een Wognumse nieuwbouwwijk terug te vinden. Ook Klaas Winkel, burgemeester van Sijbekarspel en achterkleinzoon van schipper Jan Winkel, vernoemde zijn boerderij naar het schip. Met dat schip, een Oostzeevaarder, is het overigens niet goed afgelopen. Het verging in 1769 in een vliegende storm.
Auteur: Westfries archief
Publicatiedatum: 15/12/2010
Vul deze informatie aan of geef een reactie.