Jan Gijzenkade
Op maandag 12 februari kwamen op de Jan Gijzenkade om ongeveer vijf uur ’s middags drie Duitse overvalwagens aangereden. De toen tienjarige Jan Heerze bevond zich in een groep door Duitsers bijeengedreven getuigen en zag wat er vervolgens gebeurde. “Uit de eerste wagen sprongen SS’ers. Een paar gingen vlak voor de toeschouwers staan, anderen stelden zich op in een lange rij, het geweer aan de voet. Toen ging de klep van de achterste wagen open. Een man viel half uit de auto, en nog één, en nog één. Ik kon niet zien hoeveel het er waren. Er was een oude man bij.” De mannen werden naast elkaar gezet, een bevel klonk en het executiepeloton legde aan. Jan Heerze: “Ik sloot mijn ogen. Stilte. Een kort bevel. Schoten. Oorverdovend.” Jan en de andere toeschouwers moesten langs de slachtoffers lopen. Hij zag “de gevallen lichamen in verwrongen houdingen”, bleef staan en telde de doden: “Het waren er acht.”
De Dreef
Minder dan een maand later deed zich op 7 maart eenzelfde tafereel voor op de Dreef. Vijftien mannen vonden er de dood voor een vuurpeloton. ’s Middags om ongeveer drie uur werden ze na elkaar in twee groepen opgesteld met achter hun rug de schuine wand van een schuilkelder die als kogelvanger dienst deed. Ook nu werden toevallige voorbijgangers staande gehouden en gedwongen getuige te zijn van de massa-executie. Eén van hen beschreef het tafereel enige dagen later in het verzetsblad ‘De Patriot’. Hij vertelde hoe eerst een groep van acht mannen werd doodgeschoten en vervolgde: “Het gehele tafereel wordt door zeven andere lotgenoten aangezien. Nu werden zij naast hun dode kameraden opgesteld, bij deze mannen was een jongen met rood haar; hij stond fier recht op. Op het moment dat het bevel gegeven zal worden, schreeuwt hij iets tegen zijn beulen. Wat, kon ik niet verstaan, maar ook zij vielen en werden evenals de anderen afgemaakt. Alle lichamen werden op een open wagen geladen en toen bleek dat een der slachtoffers nog tekenen van leven gaf, werd hij weer afgeladen en doodgeschoten.”
Hard tegen hard
De executies die op 12 februari en 7 maart 1945 plaatsvonden bij de Jan Gijzenbrug en op de Dreef waren een Duitse reactie op gewelddadige verzetsdaden. Na de geallieerde invasie in Normandië op 6 juni 1944 en na de Dolle Dinsdag op 5 september dat jaar, nam het verzet in Nederland toe. Ook het geweld waarmee de Duitsers daarop reageerden werd heftiger. Het ging steeds vaker hard tegen hard. Sommige mensen die zich nu bij het verzet aansloten, putten moed uit de geallieerde overwinningen, anderen hadden gecollaboreerd en probeerden hun besmette blazoen wat op te poetsen. Er zat hier en daar dus wel wat kaf onder het koren. Eind juli 1944 had Adolf Hitler een zogenaamd ‘Führerbefehl’ uitgevaardigd waarin hij zijn troepen in de bezette landen opdracht gaf gearresteerde verzetslieden zonder vorm van proces dood te schieten. De meeste ingerekende verzetslieden kwamen terecht in gevangenissen en kregen daar de gruwelijke status van ‘Todeskandidat’. Dat wil zeggen dat ze geëxecuteerd konden worden zodra een verzetsdaad daar volgens de bezetters aanleiding toe gaf. Het ging dan meestal om een aanslag op een Duitser of een Nederlandse collaborateur.
Waarom?
Met de executies op de Jan Gijzenkade namen de Duitsers wraak op een schietpartij die daar twee dagen eerder plaatsvond. Daarbij kwam een Duitse onderofficier om het leven en raakte een soldaat gewond. Ze behoorden tot een groep militairen die een vrachtwagen wilde aanhouden voor een inspectie. In die vrachtwagen zat een groep verzetslieden die op eigen houtje – en in dit geval ten eigen bate – een overval hadden gepleegd op een rijwielhandel. De spullen lagen nog in de auto en daarom openden ze het vuur op de Duitsers. Vervolgens reden ze snel weg richting binnenstad. De aanleiding voor de executies op de Dreef is nog steeds niet helemaal duidelijk. Zeker is wel dat deze represaille deels een reactie was op het doodschieten van de politieman Willem S. Zirkzee. Hij was NSB-er en collaboreerde als lid van de Inlichtingendienst van de Haarlemse politie met de Duitse Sicherheitsdienst. Op zaterdagmorgen 1 maart was hij op de Leidsevaart neergeschoten door Hannie Schaft en Truus Oversteegen. Hij was op slag dood. Het probleem is dat de Duitsers voor het doden van een Nederlandse collaborateur doorgaans vijf mensen executeerden. Vijftien is duidelijk te veel en dat gaven de betrokken Duitse officieren na de bezetting in een verhoor ook toe. Waarom de tien anderen doodgeschoten werden, konden of wilden ze niet vertellen. Kort na deze executies rees in verzetskringen het vermoeden dat de tien overigen de dood vonden als wraak voor de aanslag op Hans Albin Rauter, hoofd van de Sicherheitsdienst in Nederland, op 6 maart in Gelderland. Zekerheid hierover bestaat echter allerminst.
Tragisch verbonden
De beide massa-executies zijn op tragische wijze met elkaar verbonden. Vier van de vijftien mannen die op de Dreef werden doodgeschoten behoorden tot de verzetsgroep die bij het vuurgevecht op de Jan Gijzenkade betrokken was. Ruim drie weken daarvoor pleegde die groep, op zoek naar voedsel voor zichzelf, een overval op een boerderij in de Velserbroekpolder. Daarbij kwam de onschuldige Nederlandse boer W. van der Zon om het leven. De leiding van het verzet in Haarlem en omstreken besloot dat aan de criminele activiteiten van de verzetsgroep, die een smet wierpen op de reputatie van het verzet, een einde moest komen. Het was de bedoeling om de groep te arresteren en onder controle te houden van de Nederlandse justitie. Agenten van de Velsense en Haarlemse politie arresteerden de groep, maar vijf mannen daaruit vielen toch in handen van de Duitsers. Direct na de oorlog rees in Velsense verzetskringen het vermoeden dat hierbij opzet in het spel was. De mannen die bij de R.V.V. (de verzetsgroep van onder meer Hannie Schaft) behoorden, zouden in handen van de Duitsers zijn gespeeld om met hen af te rekenen. Het sluitend bewijs voor deze veronderstelling is niet gevonden, maar deze zaak die tot de Velser Affaire behoort beroert de gemoederen nog steeds.
Tijdelijke en vaste monumenten
Stapels bloemen aan de kant van een weg of op het trottoir zijn een bekende markering van een plek waar iemand het slachtoffer werd van een gruwelijk verkeersongeluk of waar een daad van zinloos geweld plaatsvond. Direct na de bevrijding werden honderden bossen bloemen gelegd op verschillende plaatsen in de stad, waaronder de Jan Gijzenkade en de Dreef. Deze ‘tijdelijke monumenten’ herinnerden voorbijgangers aan de verzetslieden die op klaarlichte dag door een Duits vuurpeloton werden geveld. Het knielende echtpaar aan de Jan Gijzenkade en de man voor vuurpeloton aan de Dreef zijn twee vaste oorlogsmonumenten die tegenwoordig de herinnering aan de gebeurtenissen op deze plekken levend houden.
Bronnen
- Frisart, Ronald (red.), Kennemerland hongert naar zijn bevrijding. Haarlem (1985), pp. 139-140.
- Hartendorf, Guus, De Velser affaire. Bezettingstijd 1940-1945 in Kennemerland. Haarlem (2001), pp. 164-172.
- Heere, Peter H. en Vernooij, Arnold Th., De Eerebegraafplaats te Bloemendaal. Den Haag (2005), pp. 722-734, 810-822.
Publicatiedatum: 12/01/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactieBeste redactie.
De link naar het verhaal van Hannie Schaft werkt niet (meer).
Hopelijk kan dit aangepast worden.