Pameijer is de drijvende kracht achter de Leo Smit Stichting, die een lans breekt voor muziek van componisten die werden vervolgd omdat ze Joods waren of in het verzet zaten.
De stichting organiseert al jaren concerten met ‘verboden muziek’ en schrijver Jan Brokken, die de tentoonstelling opende, vertelde dat hij bij het eerste concert waar hij aan meewerkte, boos werd omdat de uitgevoerde muziek niet tot onze muziekcanon behoort. Waarom kende niet iedere Nederlander tenminste één muziekstuk van Dick Kattenburg, die door de jazz was beïnvloed en muziek maakte die net zo swingend was als die van Gershwin?
Leo Smit
Kattenburg had de Tweede Wereldoorlog niet overleefd, maar dat wil niet zeggen dat hij sombere onheilsmuziek maakte, betoogde Brokken. Integendeel, hij maakte ‘levenslustige en bruisende muziek, muziek waar je blij van wordt.’
Voor de muziek van Leo Smit (1900-1943), ‘die voortgaat op de weg die door Ravel was ingeslagen’, gold hetzelfde. Brokken vond het opvallend dat zijn muziek vaker op de Franse radio was te horen, waar hij wordt aangekondigd als ‘de grote componist uit Nederland’, dan op Radio 4.
Eigenlijk vond hij het een dubbele straf dat Smits muziek hier zo weinig erkenning kreeg. ‘Vervolgd en omgekomen in Sobibor en vervolgens in de archiefkast gedaan worden, dat is toch het ergste wat je als componist kan overkomen.’
Vier thema’s
De (bescheiden) tentoonstelling is in vier thema’s verdeeld: jazz, blues en foxtrot, vrouwelijke componisten, musici in Nederlands-Indië en vluchtelingen. Er is een biografie van elke componist, er zijn foto’s en partituren en je kunt korte filmpjes bekijken, met muziek, dans en zang, die je een indruk geven van de ‘verboden muziek’.
Neem Dick Kattenburg (1919-1944), die vrolijke en jazzy kamermuziek maakte. Nog voor hij aan zijn carrière kan beginnen, moet hij al onderduiken, maar zelfs in die benarde omstandigheden slaagt hij er nog in om lessen in orkestratie te volgen bij Leo Smit. Dat gaat per post en per koerier, want bij elkaar op bezoek gaan is te gevaarlijk.
Veel muziek van componisten die de oorlog niet hebben overleefd, is na de oorlog bij toeval teruggevonden: op een zolder, in een tuinschuurtje of zelfs bij een vuilnisbak. Ook Kattenburgs muziek (hij kwam uiteindelijk in Auschwitz om het leven) is bij toeval teruggevonden. In 2004 ontdekte een nicht van hem in de nalatenschap van haar moeder een grote stapel muziek van hoge kwaliteit, zodat we nu weten dat hij in zijn korte leven – hij werd maar 25 jaar – maar liefst dertig composities heeft gemaakt.
Nederlands-Indië
In de volgende kluis worden componisten uit Nederlands-Indië belicht, zoals Theo Smit Sibinga (1899-1958). Sibinga wordt in Bandoeng geboren, vertrekt naar Nederland om de HBS en vervolgens lessen in cello en orkestratie te volgen, om in 1921 weer naar Nederlands-Indië terug te keren. Alhoewel een solo-carrière als cellist er niet meer in zit, omdat een operatie aan zijn linkerhand mislukt, is hij blijkbaar erg aan zijn instrument gehecht, want hij neemt het mee als hij na de Japanse aanval in een krijgsgevangenkamp bij Bandoeng wordt opgesloten.
Als Japan is gecapituleerd, mag hij zijn cello weer ophalen, maar die blijkt door de kampbewaarders met een bajonet doorboord en in stukken geslagen. De cello gaat in plankjes mee op de boot naar Nederland en zal uiteindelijk weer in elkaar worden gezet, ook al zal het instrument niet meer bespeelbaar zijn.
Zwarte avonden
De expositie behandelt ook Hongaarse en Duitse kunstenaars die voor het opkomende antisemitisme in hun land naar Nederland zijn gevlucht. Na 1942 mogen ze niet meer in het openbaar optreden en daarom vinden er tijdens de oorlog clandestiene concerten plaats.
De Hongaar Géza Frid (1940-1989) organiseert bijna vijftig van die zogeheten ‘zwarte avonden’. Het publiek betaalt met levensmiddelen, zodat de kunstenaars zich in leven kunnen houden. Met Frid loopt het overigens goed af. Na de oorlog reist hij als concertpianist de hele wereld over.
Niet zonder kleerscheuren
De drie vrouwelijke componisten, Rosy Wertheim, Henriëtte Bosmans en Marjo Tal, overleven de oorlog ook, al komen ze er niet zonder kleerscheuren vanaf. Zo duikt Wertheim (1880-1949) in Laren onder, om na de oorlog te merken dat haar bezittingen in haar Amsterdamse huis zijn geroofd of vernietigd, een lot dat meer Joodse mensen zal treffen. Uiteindelijk gaat ze in Laren aan een muziekschool lesgeven.
Marjo Tal (1915-2006) is pianiste. Als de oorlog uitbreekt, moet ze onderduiken. Haar huis wordt geplunderd. Na de oorlog verzorgt ze haar moeder, die zeer verzwakt is teruggekeerd uit concentratiekamp Bergen-Belsen. Ze krijgt de beschikking over een Steinway vleugel, waarmee ze optreedt in het Concertgebouw en op tournee gaat door Frankrijk, Denemarken en Engeland. In Duitsland en Oostenrijk zal ze nooit meer optreden.
Keren we tot slot nog even terug naar Jan Brokken, die de expositie opende. Hij is er heel blij mee, omdat het hoog tijd is om nu ook eens de donkere kanten van de muziekgeschiedenis te belichten. Om aandacht te schenken aan de periode dat ‘Joodse musici uit de orkesten werden geweerd, dat ze niet mochten optreden en dat werken van Joodse componisten werden geweerd.’ Vandaar dat hij de wens uitsprak dat die ‘verboden muziek’ tot het einde der tijden ‘met het grootste elan’ mag worden uitgevoerd.
De tentoonstelling Verboden Muziek, die plaatsvindt in de voormalige kofferkluizen van de Schatkamer van Stadsarchief Amsterdam, is tot en met 3 juli 2022 te zien. De toegang is gratis en er is een audiotour beschikbaar.
Tekst: Arnoud van Soest
Publicatiedatum: 05/05/2022
Vul deze informatie aan of geef een reactie.