Trienke van der Spek, hoofd Wetenschap van het Teylers, omschrijft de tentoonstelling Monsterdieren als ‘een spannende dierentuin’. “Sommige dieren zijn ècht, andere niet. Dat mag de bezoeker zelf uitzoeken.” Het is een familietentoonstelling, want “er zijn massa’s jongens en meisjes die gek zijn van eenhoorns of draken, wezens die altijd tot de fantasie blijven spreken. We laten zien of iets ècht is, of uiteindelijk de fantasiewereld is in gegaloppeerd, zoals de eenhoorn.”
De tentoonstelling begint met een ‘zeedraakje’, een geprepareerd rogje uit de zestiende of zeventiende eeuw. Tentoonstellingsmaker Jet Bakels: “Mensen wilden monsters zien, dus in de haven van Antwerpen had je zeelieden die gevangen vis prepareerden en bijsneden.” Er vlakbij staat een vogelbekdier, dat in de 18e eeuw is ontdekt. Trienke: “Dat geloof je ook niet, maar dat dier bestaat dan weer wèl.”
Prehistorische monsters
Op dat moment lopen we langs een opgezette komodovaraan, die pas in 1910 door westerlingen is ontdekt. En die er eng genoeg uit ziet om voor een monster door te kunnen gaan. Jet: “Er deden vroeger altijd wel verhalen de ronde over draken op het eiland Flores in Indonesië. Uiteindelijk bleek dat de komodovaraan te zijn.”
Ze heeft ook wel een verklaring waarom we graag willen geloven dat monsters bestaan. “De wereld krimpt, alles wordt in kaart gebracht, dus het is wel fijn om te geloven dat er èrgens nog een stukje natuur is waar onontdekte, prehistorische dieren zich schuilhouden.”
De film King Kong, die in 1933 werd uitgebracht, is daar een goed voorbeeld van. “In die films, die we nu een beetje knullig vinden, zie je voor het eerst ‘levende’ dinosaurussen lopen. Dat voedde de fantasie van mensen die hoopten dat zo’n prehistorisch monster toch niet hélemaal was uitgestorven.” Zo is het misschien niet helemaal toevallig dat het Engelse echtpaar dat in 1933 voor het eerst het Monster van Loch Ness zag kort daarvoor in Londen de film King Kong had gezien.
Sint Joris en de draak
Behalve aan de eenhoorn, besteedt de tentoonstelling ook aandacht aan draken. Het woord draak is afgeleid van ‘drakoon’, waarmee Grieken in de klassieke oudheid gevaarlijke, onbekende dieren aanduidden. Want draken woonden nooit zomaar om de hoek, maar altijd in verafgelegen en onbekende oorden, zoals de auteurs van het bij de expositie behorende boek met gevoel voor ironie opmerken.
Het meest bekend is het verhaal van Sint Joris, een Romeinse legeraanvoerder (en christen), die in de vierde eeuw nà Christus door Libië (Noord-Afrika) trok.
Hij arriveerde bij een groot meer, waar een monster leefde dat van de lokale bevolking twee schapen per dag eiste. Toen die op waren, moest de koningsdochter er aan geloven. Sint Joris stak daar een stokje, of beter gezegd, een lans voor. Waarna de ‘locals’ zich tot het christelijke geloof bekeerden. Eind goed, al goed.
Pas toen in de nalatenschap van een Belgische drakendoder uit de elfde eeuw een krokodillenschedel werd gevonden, brak het besef door dat wat altijd voor een draak was aangezien, waarschijnlijk een krokodil is. Jet: “De drakendoder schreef in zijn verslag dat hij in het Heilige Land een draak had verslagen. Daar kun je je wel iets bij voorstellen, want als het grootste reptiel dat je ooit hebt gezien een duinhagedis is, dan beantwoordt zo’n krokodil wel aan de middeleeuwse beschrijving van een draak.”
Verschrikkelijke sneeuwman
Ook de Yeti, die in de Himalaya zou voorkomen en schapen – en soms zelfs vrouwen – rooft, komt aan bod. Rond 1900, als de eerste westerlingen in contact komen met bewoners van dit onherbergzame berggebied, horen ze van dit geheimzinnige wezen: half mens, half dier, 2,2 meter groot. Er worden verschillende expedities op touw gezet, die weinig opleveren, maar uiteindelijk wel tot een aannemelijke verklaring leidden. De Verschrikkelijke Sneeuwman zou wel eens een zeldzame Himalayabeer kunnen zijn geweest, die in de bergen leeft, op een hoogte van tussen 3000 en 5500 meter. Het dier staat vaak rechtop en loopt soms op twee poten.
Maar het meest bekende monster leeft natuurlijk in het Schotse Loch Ness, Nessie voor intimi. Loch Ness is een groot en diep meer (het diepste punt is maar liefst 226 meter) en het water is zó donker dat het bijna zwart lijkt. Een ideale plek voor een geheimzinnig monster om zich in te verschuilen.
Nessie
In de jaren dertig van de vorige eeuw duikt Nessie voor het eerst op. Het Londense echtpaar Spicer ziet over de weg langs het meer zelfs een monster lopen dat nog het meest op een draak lijkt. Of beter gezegd op een zwemmende dinosaurus die ooit de wereldzeeën bevolkte, maar 60 miljoen jaar geleden is uitgestorven: de Plesiosaurus.
De Daily Mail stuurt een bekende grootwildjager naar het Schotse meer, die al snel een paar enorme pootafdrukken aan de oever van het meer ontdekt. Vanaf dat moment is het monster van Loch Ness geen legende meer, maar een feit.
Op 21 april 1934 bereikt de monstermania een kookpunt als er eindelijk een foto van het monster verschijnt, waarop we de lange hals van een dino boven het water zien uitsteken. Het zou een iconische foto worden. Sindsdien zijn er talloze expedities op touw gezet, en gaan er jaarlijks 300.000 toeristen in Loch Ness op monsterjacht. En ze zien allemaal ‘iets vreemds’ in het zwarte water, wat de plaatselijke horeca natuurlijk niet gaat ontkennen. Jet: “Het is een monster waar iedereen plezier van heeft.”
60 jaar later wordt duidelijk dat de foto uit 1934 een grap is. Onder het motto ‘willen ze een echt monster zien, dan krijgen ze het ook’ knutselt de al eerder genoemde grootwildjager met een groepje makkers een lange dinohals op een speelgoedbootje, duwt dat het meer op en stuurt vervolgens een foto naar de krant.
Zeemonsters
Volgens Jet is het niet zo gek dat mensen ‘iets’ hebben gezien. Zo lijken de lange golven op het meer van Loch Ness soms best wel op een kronkelende zeeslang. En zoals ‘monsteronderzoeker’ Adrian Shine het zegt: ‘Er zal altijd een monster rondzwemmen in Loch Ness, zolang wij mensen willen dat het er is.’
Overigens laat de expositie ook zien dat niet alles flauwekul is. Zo vertellen zeevaarders al eeuwenlang over de Kraken: een zeemonster met ogen zo groot als wagenwielen en een wrede bek, die een groot zeilschip de diepte van de zee in kan sleuren.
Teylers toont de botten van een ‘reuzenzeeslang’, die later wordt ontmaskerd als het gebeente van een walvis. Trienke: “En net als je denkt: ik geloof het wel met die zeeslangen, laten we een waanzinnig mooi model zien van een dier dat daadwerkelijk in de zee zwemt: de riemvis. De riemvies kan tien meter worden en komt in diverse wereldzeeën op 300 meter diepte voor. Hij zit nogal diep, dus je ziet hem niet vaak, net als die reuzeninktvis.”
En daarmee doelt ze op een reuzeninktvis waarvan op de tentoonstelling een filmpje is te zien: een reusachtige inktvis die alleen in de diepzee voorkomt, met een kort lichaam, een grote kop, acht armen en een snavelachtige bek.
Trienke: “Als je zo’n reusachtig dier ziet, begrijp je dat zeelieden het voor een zeemonster aanzien. Normaal komen die dieren niet naar boven, behalve als ze ziek zijn en misschien gaan ze dan wel aan zo’n schip hangen. Zo komen de verhalen de wereld in.”
Auteur: Arnoud van Soest
Monsterdieren is tot en met 10 juni te zien in het Teylers Museum in Haarlem. Het bij de tentoonstelling horende boek van Jet Bakels en Anne-Marie Boer is in de museumwinkel te koop. Info: www.teylersmuseum.nl.
Publicatiedatum: 26/02/2018
Vul deze informatie aan of geef een reactie.