Dikke jongens
Oorlog heeft over het algemeen vervelende gevolgen. Maar een handgemeen tussen de Fransen en de Duitsers aan het einde van de negentiende eeuw leverde toch iets moois op. Terwijl de verliezende Franse partij in militaire kringen een zoektocht begon naar nieuwe strategieën, zocht niet iedereen de oorzaak in verkeerde gevechtstechnieken. Volgens baron Pierre de Coubertin, pedagoog en historicus van beroep, was de Franse jeugd gewoonweg niet fit genoeg. Er moest meer gesport worden. Als historicus was De Coubertin gefascineerd door de Oude Grieken, hét volk dat bekend stond om hun Olympische Spelen. Hij wilde deze sportwedstrijden nieuw leven in te blazen, maar dan op wereldwijde schaal. Naast fitheid zou het naar zijn mening ook goed zijn voor de onderlinge verhoudingen tussen de diverse landen. Iedere deelnemer kon immers laten zien wat het in zijn mars had zonder dat er één kogel afgevuurd hoefde te worden. Kortom, een win-winsituatie.
Mooie hersens
Fit worden en goede verhoudingen zijn leuk, maar de plannen van De Coubertin gingen verder. Hij was in de overtuiging dat niet het sporten zelf, maar het tonen van schoonheid het hoogste doel van de Griekse Spelen was geweest. Niet alleen lichamelijk, maar ook geestelijk en daarom was er tevens aandacht geweest voor de kunsten. Het gedicht dat aan elke winnaar werd gewijd, zou de grootste prijs zijn die de antieke sporter zich kon wensen. Hoewel dit beeld waarschijnlijk lichtelijk geromantiseerd is (er zijn bronnen bekend die de onderlinge sabotagepraktijken om de winst binnen te slepen in geuren en kleuren beschrijven), was De Coubertin vastbesloten dat die kunsten dus een plaats zouden krijgen op ‘zijn’ Olympische Spelen.
Moeizame start Olympische Spelen
Na veel overleg, geonderhandel, en voorbereidingen barstte in 1896 in Athene het sportgeweld los. Van kunst was echter nog geen spoor te bekennen. Dat zou ook nog even op zich laten wachten. Pas tien jaar later, in 1906, kregen de zogenaamde kunstolympiades vorm. Er werd besloten dat er vijf categorieën zouden komen waarbinnen de prijzen werden verdeeld: architectuur, beeldhouwkunst, schilderkunst, muziek en literatuur. De deelnemende kunstwerken mochten niet al eerder uitgegeven of tentoongesteld zijn, en moesten over sport gaan.
Na het nodige gesteggel over deze regels werden in 1912 de eerste Olympische Spelen georganiseerd mét kunstwedstrijden. Dat was even wennen. Vooral het gegeven dat de kunstwerken sport als inspiratiebron moesten hebben, werd door de kunstenaars ruim opgevat. Een schilderij van een dode kip zou bijvoorbeeld verwijzen naar het schieten dat onderdeel was van de vijfkamp. Het feit dat er tijdens de wedstrijden niet op kippen werd geschoten, werd voor het gemak even vergeten.
Onwillige Tweede Kamer
In datzelfde jaar werd Nederland voorgedragen als toekomstige organisator van de Olympische Spelen. Nederland kreeg uiteindelijk 1928 toegewezen, maar er kwam een kink in de kabel. De Tweede Kamer was niet van plan de nodige miljoen gulden subsidie te verstrekken. Met bijdragen van de provincie Noord-Holland, het stadsbestuur van Amsterdam, en inzamelingsacties kwam het toch allemaal voor elkaar. De kunstzinnige afdeling droeg tevens zijn steentje bij. Zo was er een penning waarin de koper zijn naam kon laten graveren, en ging de opbrengst van de informatiegids voor bezoekers aan de Spelen, vol met bijdragen uit de kunsthoek, naar het potje.
Eremetaal
De kunstolympiade vond plaats in het Stedelijk Museum in Amsterdam en de inzendingen werden beoordeeld door een jury. Net als bij de sporten werden de beste deelnemers beloond met een medaille. De kwaliteit van de ingezonden stukken varieerde sterk. Zo sterk dat de jury niet alle prijzen uitreikte. Zo bleven de gouden en zilveren medaille voor orkestmuziek netjes in hun doosje. Nederland was niet onsuccesvol tijdens de Olympische Spelen in eigen land. Het land viel vier keer in de prijzen, waarvan eenmaal brons, eenmaal zilver en tweemaal goud.
Asbakje
Eén van die gouden medailles was voor een ontwerp dat daadwerkelijk werd uitgevoerd. Omdat er een goede plaats moest zijn om te sporten, werd aan architect Jan Wils gevraagd een stadion te ontwerpen. Zijn ontwerp werd tevens ingestuurd om mee te dingen naar de prijzen en zou uiteindelijk het goud binnenslepen in de categorie architectonisch ontwerp. Wils was in de jaren daarvoor veel in contact geweest met vernieuwingen binnen de kunst- en architectuurwereld. Zo was hij in de leer geweest bij de nu nog geroemde Hendrik Berlage (van de Beurs) en was hij betrokken geweest bij De Stijl, met wie hij zijn liefde voor geometrie deelde. De diverse invloeden zijn in het stadion terug te vinden in bijvoorbeeld de gebruikte bakstenen en de hoekigheid van het gebouw.
Bij het ontwerpen van het sportcomplex was Wils aan praktische regels gebonden. De aanwezigheid van sportfaciliteiten was bijvoorbeeld vrij cruciaal, maar ook aan onderkomen voor de sporters en plaats voor toeschouwers moest gedacht worden. Jan Wils kreeg er nog een uitdaging bij. In Amsterdam werd namelijk voor het eerst de olympische vlam ontstoken. Daarvoor bouwde hij een hoge toren waarop hij een enorme schaal liet plaatsen waar het vuur als het ware in zou liggen. Door zijn vorm en functie zou het bouwwerk uiteindelijk bekend komen te staan als ‘het asbakje voor de KLM-vliegers’.
Afgewezen paard
Gouden medaille nummer twee was bestemd voor Cavalier rouge (Ruiter in rode rok), een schilderij van Isaac Israëls. Het doek toont een man in een rode jas op een wit paard. Het schilderij werd gemaakt in opdracht van de ruiter zelf, bestuurslid van de Koninklijke Nederlandsche Jachtvereniging Jacobus Pieter Leeuwenburg, maar werd net zo hard door hem afgewezen. Hij vond het afgebeelde paard niet lijken op het werkelijke exemplaar en daarom de gevraagde prijs niet waard. Dat het paard iets anders voorkomt dan gewend zou kunnen komen door de manier van werken van Israëls. Het gehele schilderij is opgezet in een losse stijl van kleine streepjes verf in diverse richtingen. Hierdoor lijkt het beeld te worden opgedeeld in vlakjes en is de detaillering minimaal.
De meningen over de kwaliteit van het kunstwerk waren verdeeld. De sportjournalistiek was niet enthousiast. Zij vonden het over het algemeen te slordig, niet passend bij het statuur van de afgebeelde figuur. De reacties van de kunstkenners waren echter lovend. Zij prezen juist hetgeen waarover de sportschrijvers niet te spreken waren. De gouden medaille die Israëls met het doek behaalde was volgens hen juist volledig verdiend.
De onenigheid over de getoonde kunstwerken was tekenend voor hoe er met het kunstelement op de Olympische Spelen werd omgesprongen; het heeft er vanaf het begin een beetje bijgehangen. 1948 was daarom het laatste jaar van de kunstolympiades. Vanaf de jaren negentig wordt er weer aandacht besteed aan kunst. Het grote verschil van deze Culturele Olympiades met de kunstolympiades van Pierre de Coubertin is dat het een geheel eigen evenement is geworden, met vrijheid voor de kunstenaars. De wens van schoonheid op zowel lichamelijk als geestelijk vlak is zo uiteindelijk toch uitgekomen.
Auteur: Nienke Knotter
Literatuur:
- Altink, Adri, De Muzen op het schavot. Nederlanders op de Olympische kunstwedstrijden, Rotterdam 2014.
- Arnoldussen, Paul, Amsterdam 1928. De Spelen in Nederland, Amsterdam 2008.
- Hiddema, Bert, De Olympische Spelen Amsterdam 1928, Amsterdam 2008.
- Schauss, Gerald P. en Stephen R. Wenn, Onward the Olympics. Historical Perspectives on the Olympic Games, Waterloo 2007.
Publicatiedatum: 26/02/2018
Vul deze informatie aan of geef een reactie.