Verstekelingen aan boord
Regelmatig werd door de ondergrondse verzetsbeweging in Friesland aan de Volendammer schippers gevraagd of zij op de terugreis één of meer verstekelingen mee wilden nemen naar het westen, waar deze vervolgens door een ondergrondse afdeling in Noord-Holland werden overgenomen en in veiligheid gebracht. Het betrof dan bijvoorbeeld gestrande Engelse of Amerikaanse piloten, leden van het verzet naar wie werd gezocht, Joodse volwassenen en kinderen. De schippers zeiden daar geen “nee” op. Zo namen Bruin Steur en zijn zoons ook twee verstekelingen mee. Op het schip was meestal nog wel snel tussen en onder de aardappelen een geïmproviseerd schuilplekje te vinden. Voor de veiligheid waren deze keer geen namen en andere antecedenten van de verstekelingen gegeven. Op de terugtocht naar Volendam, die meestal ’s nachts plaatsvond, volgden de schippers meestal in konvooi de veilige kustlijn, maar onderweg waren er altijd strenge controles mogelijk door de Duitse waterpolitie, die met snelle patrouilleboten langszij voeren. Vader en broers Steur hoopten er dit keer aan te kunnen ontkomen, maar die wens bleek ijdel.
Bij zo’n controle moest de opgegeven lading kloppen en de bemanningsleden moesten hun door de Duitsers uitgereikte ‘sonderausweise’ en persoonsbewijzen kunnen tonen. Schipper Bruin en de broers Andries en Klaas konden dat wel, maar de bij een doorzoeking van het schip gevonden verstekelingen niet. Daarop werden alle personen aan boord gearresteerd. Vader Bruin Steur, zijn zoons en de twee verstekelingen werden met schip en al naar de haven van Enkhuizen gedirigeerd. Aan de kade werden ze opgewacht door drie Duitse politieagenten. Andries en Klaas Steur werden samen met de verstekelingen onmiddellijk naar de gevangenis van Alkmaar overgebracht. Daarna hebben ze de verstekelingen nooit meer gezien en ze weten dan ook niet wat er verder met hen is gebeurd. Vader mocht bij zijn schip blijven en moest helpen het uit te laden; alle aardappelen werden in beslag genomen. Onder de drie Duitse agenten bleek echter een Nederlander te zijn. Deze was mogelijk op de hoogte van de afspraken ten aanzien van de aardappeltochten en misschien had hij na een gesprekje met Bruin wel begrepen, dat deze een gezin had dat gevoed moest worden. Bruin mocht zijn portie van 15% van de lading behouden en met zijn schip en de aardappelen doorvaren naar Volendam.
Op weg naar Duitsland
Intussen zaten de broers Andries en Klaas Steur in de gevangenis van Alkmaar, waar zij de nacht moesten doorbrengen. Ze ondergingen een scherp verhoor door een Duitse commandant, die vervolgens oordeelde dat de broers de perfecte leeftijd hadden om in een werkkamp in Duitsland te kunnen werken De volgende morgen werden zij dan ook allebei per trein naar Kamp Amersfoort overgebracht. Kamp Amersfoort gold als een doorgangskamp, vanwaar gevangenen verder werden getransporteerd, óf naar één of ander werkkamp in Duitsland, óf wanneer het Joden betrof naar één van de diverse concentratie- dan wel vernietigingskampen.
Andries en Klaas werden op één van de volgende dagen over het water, met een rijnaak als vaartuig, richting de stad Kampen in Overijssel vervoerd. Op het station van de plaats IJsselmuiden moesten ze plaats nemen in de trein en zouden zij beiden op transport worden gesteld richting Düsseldorf. Toen Klaas en Andries door het raam van de coupé naar buiten keken, bemerkten ze dat de twee Duitse schildwachten allebei aan één kant van de trein naar de achterzijde liepen; ze zagen hun kans schoon en sprongen uit het raam van hun coupé. Ze wisten niet hoe en waar zij zouden landen, maar gelukkig kwamen zij in het zand terecht. Nog een geluk, want aan de andere kant, zo zagen ze toen de trein wegreed, lagen basaltblokken. Gekleed in Volendammer dracht met klompen aan zouden zij vast en zeker gewond zijn geraakt; ze zouden ook gehoord en ontdekt zijn, maar het zand had hun sprong gedempt. En wat niet hoort, wat niet weet en ze maakten dat ze weg kwamen.
Een nachtelijk avontuur
Dat was makkelijker gezegd dan gedaan; welke kant moesten ze opvluchten? Nadat de trein uit het zicht was verdwenen, leek het voor eventjes veilig. Gelukkig waren er één of meer van de omstanders, die de situatie van de jongens goed hadden ingeschat en ervoor zorgden dat zij in contact kwamen met de familie Rekman in Kampen. Deze mensen behoorden tot een afdeling van de ondergrondse verzetsbeweging in Overijssel. Zij zorgden ervoor dat Andries en Klaas Steur met hulp van meerdere verschillende afdelingen van het verzet, via telkens korte verhuizingen, uiteindelijk in Harderwijk terecht kwamen. Daar zagen ze in de haven een behoorlijk gehavend uitziende botter liggen, waarvan ze vermoedden dat die al een tijdje uit de vaart moest zijn en er wel geen eigenaar meer was. Er stond nog wel een mast op, maar zonder zeilen en bij een nadere zoektocht in het schip bleek er geen lantaarn aan boord te zijn.
Toch besloten Andries en Klaas de botter ’s nachts te kapen en de gok te wagen om al drijvend langs de zuidkant en dicht langs de wal, de haven van Huizen te bereiken. Met die haven waren ze bekend, omdat zij daar geregeld kwamen met vissen. Het werd een angstig en spannend avontuur met een gammel schip en zonder enig licht; dit tochtje had gemakkelijk verkeerd kunnen aflopen! Zonder lantaarn konden zij niet zien waar zij voeren; ze zagen niet of er mogelijk obstakels in zee waren, of dat zij de oeverwal zouden raken met daarbij nog dat ook hier de Duitsers langszij konden komen. Dan zouden ze echt verloren zijn. Na vele uren drijven herkenden ze eindelijk en tot hun grote geluk de voor hun bekende, diep in het IJsselmeer uitstekende havendam van Huizen. Nu waren ze dichtbij hun redding!
Door vader veilig naar huis gevaren
De verschillende afdelingen van het ondergrondse verzet in de verschillende regio’s en verschillende plaatsen hadden intussen niet stilgezeten. Via via was in Volendam de vader van Andries en Klaas gewaarschuwd. De Volendammer politieagent Freek Zwarthoed ‘Koffiedik’ zegde hem aan, dat hij met zijn schip naar de haven van Huizen moest varen. Het waarom kwam hij niet te horen, maar na aandringen van Freek en na vele rondjes ijsberen door de huiskamer besloot Bruin ‘van Jijpert’ gehoor te geven aan het dringende verzoek en vertrok naar Huizen. Zo kon het gebeuren, dat toen Andries en Klaas uit hun gammele boot stapten en via de dam naar de binnenhaven liepen, zij aan een beun de VD 68 van hun vader zagen liggen. Hoe kwam dié hier nou verzeild, op dit tijdstip en om welke reden? Vader en zoons herenigden zich. Nadat ze ieder hun kant van hun hachelijke avonturen hadden verteld, werden de zeilen gehesen, de touwen losgemaakt en de terugreis naar Volendam aanvaard, waar ze veilig aankwamen.
Thuisgekomen was het zaak voor Andries en Klaas om een goede onderduikplaats te vinden, want wanneer zij nu in handen zouden vallen van de Duitsers, zouden zij het er niet levend vanaf brengen. Ze kregen een schuilplek bij hun ome Hein Steur. Het was minder dan 100 meter van hun ouderlijk huis. Overdag konden Andries en Klaas, net als alle andere onderduikers in Volendam, nog wel buiten vertoeven. Zo konden ze bijvoorbeeld hun moeder en broers en zussen bezoeken. Vanzelfsprekend moesten ze wel waakzaam blijven en ’s nachts doken ze weer onder bij hun ome Hein. Ondanks zijn 94 jaar kon Andries Steur het verhaal nog prachtig navertellen.
Auteur: Jan Schilder Vik
Het verhaal is gebaseerd op de (ooggetuigen-)verslagen van oud-visser Andries Steur ‘van Jijpert’, Albert Steur, Tom Tol ‘Blik’ en Thomas Tol. De foto’s zijn ook van hen afkomstig. Het uitgebreide verhaal verscheen 8 april in nieuwsblad Nivo.
Publicatiedatum: 20/04/2020
Vul deze informatie aan of geef een reactie.