
Hop, het klooster in
Eeuwenlang was het huwelijk een rotsvast instituut, en bovendien vooral een aangelegenheid van de kerk. Wat door God verbonden was, kon de mens niet zomaar ongedaan maken. Volgens de monnik Gratianus, die rond 1140 de basis voor het kerkelijke recht legde, was het christelijke huwelijk onontbindbaar – zelfs wanneer één van de echtelieden van het geloof viel. Er was maar één aanvaardbare scheidingsgrond: toetreden tot het klooster.

Christus predikt over scheiden. Houtsnede toegeschreven aan de Meester van Antwerpen, illustratie uit Ludolphus de Saxonia, ‘Tboeck vandan leven ons heeren Jesu Christi’, 1485-1491. Rijksmuseum, RP-P-1961-728.
Uiteraard hadden ongelukkig gehuwde middeleeuwers daar niet altijd zin in. Zij vonden soms geitenpaadjes in de kerkelijke regels. Zo mochten er voor een geldig huwelijk geen huwelijksbeletselen bestaan. Wanneer er op te jonge leeftijd getrouwd werd, of één van de echtgenoten onder dwang met het huwelijk had ingestemd, kon een huwelijk bijvoorbeeld nietig verklaard worden. Met name dat laatste argument was soms een bruikbare ontsnappingsroute uit ongewenste huwelijken.
Gescheiden (van tafel en bed) leven
Na de Reformatie ontstonden er in Holland iets ruimere mogelijkheden om een huwelijk te beëindigen. Protestantse theologen hadden hetzelfde uitgangspunt als hun katholieke broeders: wat God heeft samengebracht, kan de mens niet scheiden. Toch vonden zij in de Bijbel ook twee redenen waarom echtscheiding in sommige gevallen wél mogelijk was. Op grond van overspel (destijds een ‘zwaar misdrijf’ met hoge straffen), en bij kwaadwillige verlating. Soms werd er ook om andere zwaarwegende redenen een scheiding toegekend. Maar wie dacht een echtgenoot te kunnen verruilen voor een minnaar, kwam bedrogen uit. Met degene met wie het overspel gepleegd was, mocht je niet hertrouwen.
Vaak was het makkelijker om het huwelijk formeel in stand te houden, maar gescheiden van elkaar te leven. Deze ‘willige separatie’ of ‘scheiding van tafel en bed’ noemde men ook wel ‘le divorce des catholiques’. Formeel moest men hiervoor toestemming vragen aan de rechter, maar in de praktijk gebeurde dat niet altijd. Tot frustratie van de autoriteiten, want in 1586 werd in Amsterdam zelfs een boete gesteld op ‘het eigenmachtig opbreken van de samenwoning’. Het nadeel van scheiding van tafel en bed was dat er geen nieuw huwelijk mogelijk was. Officieel bleef men immers getrouwd.

De twee poppenkastfiguren Jan Klaassen en Katrijn zijn mogelijk gebaseerd op een 17-eeuws echtpaar uit de Jordaan, Jan Klaassen en Katrijn Pieters. Zij begonnen een poppenkast over hun rumoerige huwelijksleven. Hun huwelijk kende echter zoveel wantoestanden dat de kerkenraad hen in 1706 onder toezicht stelde. Foto: Monique Vermeulen, Amsterdam Museum.
Überhaupt waren de autoriteiten niet happig om scheidingen toe te kennen. Wie daarover kon meepraten was Cornelia van Nijenrode (circa 1629-1692). Na de dood van haar eerste man, de Amsterdamse VOC-opperkoopman Pieter Cnoll, was zij zeer vermogend geworden. Ze hertrouwde in 1672 met jurist Joan Bitter, maar kreeg daar al gauw spijt van, toen Joan een zeer onaangename echtgenoot bleek. Hij schold haar uit, vernederde haar voor de ogen van hun personeel, en bedreigde haar. Aanvankelijk kreeg Cornelia een scheiding van tafel en bed toegewezen. Joan spande rechtszaken aan omdat hij op het fortuin van zijn vrouw aasde, maar kreeg nul op het rekest. Hij deed toen een daadwerkelijke verzoeningspoging, maar de echtelijke vijandigheden werden al gauw hervat. Toen Cornelia zich opnieuw tot de rechtbank wendde, trok Joan aan het langste eind. Cornelia werd gedwongen om weer bij hem te gaan wonen, en Joan maakte haar een groot deel van haar vermogen afhandig.

Jacob Coeman, Pieter Cnoll, Cornelia van Nijenrode, hun dochters en twee tot slaaf gemaakte bedienden (detail: Cornelia), 1656, Rijksmuseum Amsterdam, SK-A-4062.
Met Franse toestemming
Rond 1796 hadden ongelukkige echtparen korte tijd kans op een soepele echtscheiding. In de nasleep van de Franse Revolutie kwam in Frankrijk in 1792 de eerste wet op de echtscheiding tot stand. Die versoepelde de gronden voor echtscheiding aanzienlijk. Scheiden kon nu simpelweg door wederzijdse instemming, of doordat één van de echtgenoten vond dat er sprake was van onverenigbare karakters. Er hoefden geen rechters meer aan te pas te komen: een afspraak bij de burgerlijke stand was voldoende. En omdat Nederland tussen 1794-1795 door de Franse Republiek veroverd werd, was deze wet hier ook per 12 juli 1796 van toepassing.

Omwille van hun kind verzoent een echtpaar zich voor de rechtbank, tot ongenoegen van hun aanwezige vrijers. Jean-Baptiste Lesueur, De echtscheiding, circa 1795-1801. Musée Carnavalet, D.9088.
De eerste echtelieden die van de mogelijkheid om te scheiden gebruik maakten, waren Agatha Lenaerts en Wilhelmus Meers. Zij waren op 26 november 1775 in Maastricht getrouwd en kregen zes kinderen, maar konden na verloop van tijd niet meer met elkaar door één deur. Op 15 september 1796 liet Agatha het huwelijk ontbinden bij de burgerlijke stand. De zorg voor de kinderen werd als volgt verdeeld: Agatha zorgde voor de dochters, Wilhelmus voor de zoons. Al lijken de twee zich later met elkaar te hebben verzoend, hun scheidingsdag (de tweede vrijdag van september) is tegenwoordig de nationale Dag van de Scheiding.
Lang duurden deze liberale mogelijkheden om te scheiden niet, al lijkt de Nederlandse bevolking er ook minder happig op te zijn geweest dan de Franse. Terwijl er in Frankrijk in 1792 circa 40.000 huwelijken ontbonden werden, kwam er in Nederland geen grote echtscheidingsgolf op gang in 1796. De heersende mening bleef dat het huwelijk, in het belang van kinderen en maatschappij, slechts bij uitzondering ontbonden mocht worden. Ook in Frankrijk zelf zwakte het revolutionaire élan af. De Code Civil die Napoleon in 1803 invoerde, legde het scheiden op basis van wederzijds goedvinden weer aan banden.

Napoleon stond zichzelf in 1809 wel toe om van zijn echtgenote Joséphine te scheidden, nadat zij was vreemdgegaan. Jacques-Louis David, Keizer Napoleon in zijn studeerkamer in de Tuileries (detail), 1812. National Gallery of Art, Samuel H. Cress Collection, 1961.9.15.
Een minnaar verzinnen
Ook in het Nederlands Burgerlijk Wetboek, dat in 1838 werd ingevoerd, waren de mogelijkheden tot scheiden beperkt. Het levenslange huwelijk was voor de meesten nog altijd zoals het hoorde, en zoals anderen het hoorden te doen. Alle echtscheidingszaken moesten langs de rechter, en rechters moesten er volgens het wetboek goed op toezien, ‘dat geene huwelijken ontbonden worden, uit versierde oorzaken of door bedenkte overeenkomsten der partijen’. De enige legitieme gronden voor een echtscheiding waren:
- kwaadwillige verlating
- overspel
- veroordeling tot een onterende staf (zoals de schandpaal, of verbanning)
- ernstige mishandeling
Huwelijken konden daarnaast ontbonden worden door de dood, doordat een echtgenoot meer dan 10 jaar afwezig was, of door een rechterlijk vonnis na een scheiding van tafel en bed.

Frédéric Bouchot, Jonge vrouw vraagt een oude werkster om te zwijgen over haar minnaar, circa 1832. Rijksmuseum, RP-P-1970-562.
Wie zonder een van deze gronden wilde scheiden, had het lastig. Tot de zaak van Derk Jan Jansen en Elisabeth Heiting in 1883 voor de Hoge Raad kwam. De twee hadden een mislukt huwelijk en leefden al jaren apart. Elisabeth verklaarde voor de rechter dat zij overspel had gepleegd, en dat haar kind van een andere man was. Tot dan toe moest overspel altijd ‘bewezen’ worden door bijvoorbeeld verklaringen van ooggetuigen. Waarom zouden Derk Jan en Elisabeth dit verhaal immers niet verzonnen hebben, om een einde te kunnen maken aan hun huwelijk? Maar de Hoge Raad oordeelde dat ook een bekentenis als volledig bewijs gold in echtscheidingszaken. En dat opende deuren voor een heleboel andere ongelukkig gehuwde echtparen.
Wie vanaf toen wilde scheiden, kon samen verklaren dat één van de echtgenoten overspel had gepleegd. Ook als er eigenlijk niemand was vreemdgegaan. Vandaar dat dit arrest bekend kwam te staan als het ‘Grote Leugen-arrest’. Toch nam het aantal echtscheidingen in de late negentiende eeuw slechts geleidelijk toe. Scheiden was maatschappelijk nog altijd niet aanvaard. Bovendien kon een echtscheiding op basis van de ‘grote leugen’ nadelige gevolgen hebben voor degene die het overspel bekende. Overspel was nog altijd een strafbaar feit, en alleen de ‘onschuldige’ partij had recht op alimentatie. Daarnaast had een echtpaar waarvan slechts één van beiden van de ander afwilde, uit liefde dan wel financiële motieven, niets aan deze mogelijkheid.

Johan Braakensiek, Ruziënd echtpaar voor een raam, 1886. Rijksmuseum, RP-P-OB-25.365.
Duurzame ontwrichting
Inmiddels gingen er meer stemmen op voor soepelere scheidingsmogelijkheden. Feministen als Elise Haighton keerden zich tegen de ‘onmogelijkheid te kunnen scheiden als de huwelijkskeuze verkeerd bleek’, en ook liberalen als Samuel van Houten (van het Kinderwetje uit 1874) pleitten voor een ‘gemakkelijk ontbindbaar’ huwelijk. Toch duurde het nog meer dan 80 jaar, voordat er een echtscheidingswet kwam die het eenvoudiger maakte om te scheiden. Dat in 1962 bleek dat men zich in 95% van de scheidingen beriep op de grond ‘overspel’, suggereert dat de ‘grote leugen’ een lang leven beschoren was. Maar vanaf 1971 werd de enige scheidingsgrond ‘duurzame ontwrichting van het huwelijk’. Overspel was niet langer strafbaar. Een echtscheidingsgolf kwam nu wel op gang.
Tekst: Marit Eisses
Bronnen:
- Paul Brood en Michiel de Wolde, Scheiden doet lijden. 400 jaar echtscheidingsmisère (2014)
- M.J. van der Burg, Nederland onder Franse invloed: cultuurtransfer en staatsvorming in de Napoleontische tijd, 1799-1813 (2007)
- Donald Haks, Huwelijk en gezin in Holland in de 17de en 18de eeuw (1985)
- Frans van Poppel, Trouwen in Nederland. Een historisch-demografische studie van de 19e en vroege 20e eeuw (1992)
- Echtscheiding in Amsterdam vanaf 1853 (2014)
- Vrouwenlexicon, Cornelia van Nijenrode
- IsGeschiedenis, Eerste echtscheiding in 1796
Publicatiedatum: 08/06/2023
Vul deze informatie aan of geef een reactie.