‘Hoor ons hikken, Hoor ons snikken, Och, het scheiden valt ons hard’. Dit zong het mannenkoor Zang en Vriendschap die nacht bij de halte in de Tempeliersstraat, in het centrum van Haarlem. De hele straat stond stampvol belangstellenden. Er was nauwelijks nog plaats voor ’de hooggehoede tenoren, baritons en bassen’. Dagblad Het Parool sprak van één compacte mensenmassa, die niet meer voor- of achteruit kon. Het was er stemmig en droef, vond een andere krant.
Op muziek van Beethoven had de Haarlemse componist Jos de Klerk(1885-1969) een ‘Requiem op de Blauwe’ geschreven. Een krant: ‘Het was een mooie treurzang met veel variaties op het droefgeestige Tuuuut van de tram’. Het hele gebeuren voelde als bij een begrafenis. Met toespraken en kransen. Hortend en stotend, aldus Het Parool zette de tram, met vier in de dienst vergrijsde wagons, zich in beweging richting Amsterdam. De tram puilde uit. Uit de raampjes hingen ‘luidruchtige begrafenisgangers’.
Agenten te paard
In de Spuistraat in de hoofdstad was het deze zaterdagavond zo druk, dat er in allerijl politieversterking moest opdraven, agenten te paard. Uit een luidspreker schetterde muziek, de politiekapel blies en een draaiorgel speelde. De laatste tram liet lang op zich wachten. Het kon niet uitblijven, constateerde het Algemeen Handelsblad, of een paar vrouwelijke wachtenden vielen flauw in het gedrang achter de hekken’.
Het draaiorgel speelde toepasselijk ‘Wij gaan nog niet naar huis’. Zowaar, om half een in de nacht marcheerde het tamboers- en pijpercorps van het Veteranenlegioen de hoek om. De tram komt er aan! Eindelijk was de bestuurder er in geslaagd zich een weg door de overvolle Rozengracht te banen. Toespraken volgden, Willy Alberti zong hoe deze tram een straaltje blijdschap had gebracht. Een enorme krans werd aan de voorzijde van de tram gehangen. De inzittenden van de tram kregen bier, limonade en een toast met haring. De nachtelijke variatie op koffie en cake na een begrafenis.
Blauwtje gelopen
Het Algemeen Handelsblad schreef dat iedereen ‘We gaan naar Zandvoort, we gaan naar zee’ zong. De krant: ‘Maar het bleef bij de wens; langzaam verspreidde de menigte zich, langzaam naar huis door de nachtelijke stad. Nadenkend over het afscheid van wat men aangezien had voor de laatste tram. Maar tegen twee uur kwam er nog een tramtrein de Spuistraat inrijden — de allerlaatste, een dik uur over tijd. Ze liep een blauwtje, die laatste blauwe tram.’ Geen mensenmassa, geen krans, geen muziekkorps.
De balans opmakend van de laatste dag van de Blauwe Tram constateerde Het Parool dat er die avond geen enkele tram meer op tijd reed. Het was half vier zondagochtend toen de echt állerlaatste tram de remise binnen reed.
Joelende passagiers aan boord hadden zich uitgeleefd. Een journalist zag dat de wagons in ‘een niet te beschrijven staat van vernieling’ verkeerden. Bordjes en opschriften waren door souvenirjagers buit gemaakt, banken en deuren hadden het moeten ontgelden. Op de zijkanten van de wagon stonden afscheidsteksten gekalkt als Rust zacht, Lang leve de tram en Prettige vakantie.
Springen op het balkon
De Blauwe Tram was in de eerste helft van de vorige eeuw meer dan zomaar een trammetje. Fred van de Water denkt nu, in 2024, nog met plezier terug aan de zomervakanties waarin hij als Amsterdams jochie met de Blauwe Tram naar Zandvoort reed. Hij kon lekker makkelijk in de buurt op de Admiraal de Ruijterweg opstappen. Fred: ‘Je had van die mooie tramstellen. Ik meen dat er eentje uit Hongarije kwam.’ Inderdaad reden er tramstellen uit Boedapest.
Ook jonge Robert Raat uit Zwanenburg vond het een feest om met de tram naar Amsterdam te rijden. De grote vraag was voor hem welk type tram er zou komen. Het liefst reed hij met de ‘Boedapester’ mee. Hij had er graag twintig minuten langer wachten voor over om in deze chique wagon te stappen. De zitplaatsen waren met kostbare stof bekleed. In het interieur van de wagon was teakhout verwerkt. Dát waren pas imposante vervoermiddelen.
Fred van de Water heeft het nooit meegemaakt, maar Evert Werkman (1915-1988) wist uit zijn schooljaren dat je als je met z’n allen op het achterbalkon ging staan, je door allemaal op tijd te springen de tram kon laten ontsporen. Dat lukte alleen in een bocht – met name de slinger bij de trambrug in Halfweg was daar erg geschikt voor.
Het kunstje lukte niet bij alle types tram en zeker niet bij de ‘Boedapester’. Dat type tram had geen voor- en achterbalkon, maat alleen een middenbalkon om de wagon binnen te stappen. Over deze herinneringen schreef Evert Werkman in 1981 in Het Parool.
Eerste Electrische Tram
Hoe kwamen Amsterdam en Haarlem aan ‘hun’ tram naar het strand? Er was toch (sinds 1881) een spoorverbinding? Een tram heeft echter veel meer opstappunten. En in die jaren was het bezit van een auto nog een bijzonderheid. De initiatiefnemers van de Eerste Nederlandsche Electrische Tram-Maatschappij (ENET) zagen er wel brood in en openden in 1899 de lijn Zandvoort-Haarlem.
Een andere maatschappij (ESM, Electrische Spoorweg-Maatschappij) wist in 1902 toestemming te krijgen voor de aanleg van een tramlijn van Haarlem, via Halfweg, Sloten en Sloterdijk naar het centrum van Amsterdam. De tram liep deels langs de spoorlijn en de trekvaart. In Halfweg moest er een trambrug komen over zijkanaal F (de verbinding tussen de Ringvaart van de Haarlemmermeer en het Noordzeekanaal). Fred van de Water vond als jochie het maar spannend wanneer de tram over deze brug reed: ‘Je reed alleen maar op de rails over het water. Er was geen brugleuning.’
Klandizie
Dichter bij Amsterdam was de oude ophaalbrug over de Kostverlorenvaart niet geschikt om een tram te dragen. In 1904 kwam hier dus een basculebrug op kosten van de trammaatschappij. Bij het verwerven van grond voor het tramtracé tussen Sloterdijk en de brug over de Kostverlorenvaart besloot de directie een extra brede strook te kopen. Niet alleen voor de tram, maar ook met oog op toekomstige klandizie. Want hier in de toenmalige gemeente Sloten liet de trammaatschappij al snel een rij woningen bouwen langs wat nu de Admiraal de Ruijterweg is. Met de tramhalte voor de deur.
Via de Rozengracht en de Raadhuisstraat reed de nieuwe tram aanvankelijk tot op het Spui, bij het Maagdenhuis. Toen dat problemen gaf met al die trams (hier passeerden ook stadstrams), is het eindpunt van de Blauwe Tram verplaatst naar de Spuistraat.
Drie sporen
Zijn er behalve foto’s, filmpjes en verhalen langs de vroegere route concrete herinneringen aan deze roemruchte tram? Gelukkig wel, maar verwacht geen beeldhouwwerk of iets markants. Als je in Amsterdam op de brug over de Singelgracht gaat staan, bij de kruising van de Rozengracht met de Nassaukade, dan zie je tussen de tramrails een stukje extra spoor. Het is niet zo dat werklieden zijn vergeten een oud stukje rails weg te halen. Dit is een, terecht, gekoesterde herinnering aan de Blauwe Tram. Hier zie je dat deze regionale tram een andere spoorbreedte had dan de gemeentetram.
Dat verschil in spoorbreedte heeft te maken met de tijd. De ENET had voor het lijntje van Haarlem naar Zandvoort gekozen voor een spoorwijdte van een meter. Toen dit lijntje in 1904 werd doorgetrokken naar Amsterdam bleef deze oorspronkelijke spoorbreedte gehandhaafd. Ook in Amsterdam, vandaar de drie railsporen op de brug over de Singelgracht.
De Blauwe Tram mocht een smallere spoorbreedte hebben, de wagons vielen zonder twijfel op. Het waren, aldus Evert Werkman, mastodonten vergeleken bij de kwieke, hups over wissels schuivende tram van de gemeente Amsterdam. De Amsterdamse tram rijdt op normaalspoor (1435 mm). De ESM is in 1924 opgegaan in de NZHTM (Noord-Zuid-Hollandsche Tramweg Maatschappij).
Gevelsteen
Om nog een herinnering aan de Blauwe Tram te zien, moeten we naar de Tempeliersstraat. Hier was de drukbezochte halte in het hart van Haarlem. Kijk omhoog maar de bakstenen gevel tussen huisnummers 53-70 en je ziet een kleurige, bescheiden, gevelsteen. Een sigaar, kappersschaar en bol wol verwijzen naar winkels die destijds te vinden waren bij de tramhalte. De fietsenstalling die er gekomen is, heet toepasselijk De Blauwe Tram. Eveneens de Blauwe Tram heet een multifunctioneel gebouw in Zandvoort. In de buurt van het vroegere eindpunt van de tram.
Evert Werkman vertelt dat in zijn jeugd overigens nog helemaal niet over Blauwe Tram werd gesproken. Die naam zou rond 1924 in Den Haag en omstreken zijn ontstaan. De gemeentetram daar reed met gele wagons en de regionale vervoersmaatschappij NZH met wagons in Pruisisch blauw met zilvergrijs. De NZH in Haarlem kreeg steeds meer zelfstandig opererende trambedrijven in handen. Het totale net liep op een gegeven moment van Volendam tot Scheveningen. In Amsterdam sprak men aanvankelijk van de Haarlemse tram, pas later raakte ‘de Blauwe’ in zwang.
Het Amsterdamse stadsbestuur was niet erg blij met de zware en lange tram (vaak drie wagons achter elkaar) in de stad. Het Amsterdamse college stelde voor om de tram gewoon langs de spoorbaan te leiden tot het Centraal Station. Dat moest het eindpunt zijn. De NZH-directie voelde daar niets voor. Juist de rit door het centrum van de hoofdstad zorgde voor klandizie. Toen de concessie, die in 1904 voor vijftig jaar was verleend, verviel was het voor Amsterdam genoeg geweest. Het duurde even voordat alles was geregeld, maar eind augustus 1957 verdween de Blauwe Tram dan toch definitief uit het straatbeeld.
Grijze bus
Wat de naam ook was, deze tramlijn, nog geen dertig kilometer lang, heeft in de 52 jaar van zijn bestaan toch maar driehonderd miljoen passagiers vervoerd. Dat meldde het Algemeen Handelsblad in een artikel over de laatste rit. Om twee uur ’s nachts ging de deur van de wachtkamer op de Spuistraat op slot. De stationschef had even tevoren een bordje aan de deur gehangen: ‘Eindhalte verplaatst naar Marnixstraat’.
Inderdaad, van de Marnixstraat kwam een snelle verbinding met Haarlem en Zandvoort. Welgeteld 65 grijze NZH-autobussen namen de taak van de Blauwe Tram over. Dankzij het tijdelijk inzetten van twintig chauffeurs van de NWM (Wegensproei Maatschappij; zeg maar asfaltering) in Uithoorn moest de overgang soepel kunnen verlopen.
Een journalist van de Nieuwe Haarlemsche Courant maakt op zondagmorgen de eerste busrit mee. Hij telde zo’n twintig passagiers. De buschauffeur vond het jammer dat deze eerste bus geen min of meer officiële ontvangst kreeg. Maar hij had wel de directie van de NZH aan boord, die wilde controleren of alles volgens plan verliep. Tussen Amsterdam en Haarlem zou elke tien minuten een bus rijden en tussen Haarlem en Zandvoort elke twintig minuten. In de spitsuren zo nodig meer.
Jammer genoeg reden de hoge heren niet met bussen later die morgen mee, want toen vergisten twee nieuwe chauffeurs zich in de route. ‘Twee bussen doolden door Amsterdamse buurt’ kopte de krant. Ach, reageerde NZH-directie: ‘we werken natuurlijk met mensen en ieder mens maakt nu eenmaal fouten’.
Het opheffen van de tram was een misser, verzuchtte Evert Werkman in Het Parool in 1981, een kortzichtigheid. ‘Hadden we, wat Amsterdam betreft, de Zandvoortse tram maar terug, het uitstapje naar zee zou heel wat eenvoudiger zijn dan nu met z’n allen in de file. Maar gisteren komt niet weerom, er zijn blunders die onherstelbaar zijn en we moeten het doen met de herinnering.’
Auteur: Jan Maarten Pekelharing
Voor dit verhaal is dankbaar gebruik gemaakt van historische kranten via Delpher.nl, Wikipedia, verhalen op Oneindig Noord-Holland, informatie van de Stichting Historisch Genootschap De Blauwe Tram, het artikel over de Blauwe Tram van Evert Werkman in dagblad Het Parool (29 april 1981), Robert Raat en Theo Bakker: Geschiedenis van de Haarlemse tram door Amsterdam 1904-1957 (www.theobakker.net).
Publicatiedatum: 18/09/2024
Vul deze informatie aan of geef een reactie.
1 reactieFijn stuk over de groene tram
ook wel de ” kikker genoemd