Zo’n 800.000 Nederlandse kinderen verbleven tussen 1880 en 1970 een aantal weken in een van de 50 koloniehuizen die in de loop der tijd werden gesticht. Ze kwamen in meerderheid uit gezinnen uit de stedelijke arbeidersbuurten. Hun verblijf in de vakantiekolonies was vooral preventief. Te kleine, magere en zwakke kinderen waren extra vatbaar voor besmettelijke ziekten als tuberculose, vóór de Tweede Wereldoorlog nog volksziekte nr. 1.
‘Dik worden’ is het streven
‘Die pap kon ik niet wegkrijgen. Maar je neus werd dichtgeknepen, dus je moest wel slikken’. ‘Met je bord werd je in het strafkamertje gezet tot het leeg was’. ‘Als je overgaf, kreeg je het opnieuw gevoerd’. Legio zijn de gruwelverhalen van voormalige koloniekinderen over het eten. De maaltijden waren een belangrijk onderdeel van de dag met veel voedzame, maar sobere kost. Op de weegschaal werd gecontroleerd of de kinderen genoeg waren aangekomen. Zoniet, dan moesten ze extra eten om ‘dik’ te worden. Sommige bleekneusjes hielden er een levenslange weerzin tegen melk en bruine bonen aan over.
Zon en zeelucht
Bijna een derde van de vakantiekoloniehuizen stond in de Noord-Hollandse duinen. Zon, strand en zuivere zeelucht moesten daar in combinatie met gezonde voeding hun heilzame werk doen. Lange colonnes marcherende kinderen waren rond de duindorpen jarenlang een vertrouwd beeld. Egmond aan Zee telde in de hoogtijdagen tussen 1930 en 1955 tien koloniehuizen, Bergen aan Zee vier, waaronder het bekende Zeehuis en de kolonie Jong Nederland, Zandvoort en Wijk aan Zee elk twee tehuizen en Schoorl één.
Vreugde en verdriet
Veel koloniekinderen waren voor de eerste keer van huis en reisden voor het eerst van hun leven met de trein. Een belevenis, net als de zee en het strand en het slapen op grote slaapzalen. Maar een deel van de kinderen van toen bewaart vooral de herinnering aan de knagende heimwee naar thuis. Ouders mochten als het meezat één keer tijdens de zes weken op bezoek komen. En dan had je naast de lieve ook de strenge en zelfs hardvochtige leidsters en directrices. In sommige tehuizen stonden ‘bedplassers’ elke morgen met de natte lakens om hun nek op het appèl.
Niet alleen liefdadigheid
De eerste koloniehuizen werden eind negentiende eeuw gesticht op initiatief van gegoede burgers. Niet alleen de zorg om het welzijn van ondervoede arbeiderskinderen was hun motief. Zeker zo belangrijk was het voorkomen van besmettelijke ziekten, ter bescherming van de algemene volksgezondheid. Vanwege de krappe behuizing, de slechte voeding en het gebrek aan hygiëne hoorden kinderen uit arbeidersbuurten tot de grootste risicogroep.
De vooruitgang van de medische wetenschap, maar vooral de stijgende algemene welvaart maakte de koloniehuizen ‘oude stijl’ eind jaren zestig geleidelijk overbodig.
Verder lezen:
Marianne Swankhuisen, Klaartje Schweizer en Addy Stoel, Bleekneusjes. Vakantiekolonies in Nederland 1883-1970 (Bussum 2003)
Publicatiedatum: 16/05/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.