Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Kleuren in de middeleeuwen

In de middeleeuwen werden kleurstoffen uit planten gebruikt om gekleurd textiel te maken. Archeologische vondsten laten zien dat al vanaf de bronstijd schapenwol werd geverfd. De meest gebruikte kleuren waren blauw, rood, geel, bruin en groen.

Stoffen uit de oudheid: wol en linnen

Schapen werden vanaf de late steentijd (5300 tot 2000 voor Chr.) niet alleen meer gehouden voor het vlees, maar ook voor de wol. Vroeger hadden zij eenzelfde soort vacht als geiten, in de kleuren wit, bruin of grijs. Met dit haar kan je niet spinnen, maar met de ondervacht wel. Toen mensen dat ontdekten, werden schapen zo gekruist dat ze steeds meer ondervacht (en dus ook wol) kregen. In de bronstijd (2000 tot 800 voor Chr.) was de schapenwol voornamelijk bruin van kleur. Onderzoekers denken dat mensen echter de voorkeur gaven aan witte wol, aangezien deze beter geverfd kan worden.

Archeologische vondsten laten zien dat er gekleurde wollen stoffen waren in de ijzertijd (800 tot 12 voor Chr.) De meest voorkomende tinten zullen bruin, geel, groen, oranje en rood zijn geweest. In deze periode werden stoffen niet alleen geweven in plat – of linnenbinding, maar ook in keperbinding. Men had geleerd om te weven met meerdere schachten, waardoor er een dichter geweven stof kon worden gemaakt.

Naast wol droegen mensen ook kledingstukken gemaakt van linnen. Linnen wordt gemaakt van de vlasplant. Het verkrijgen van de vezels is een bewerkelijk proces, maar de plant levert daarbij ook lijnzaad waaruit weer lijnzaadolie gewonnen kan worden. In tegenstelling tot wol is linnen lastig om te verven, en zal voornamelijk ongekleurd gedragen zijn. Ook in de late middeleeuwen (1050 tot 1500 na Chr.) zijn linnen en wol nog steeds de belangrijkste stoffen.

 

Meekrap. Beeld: Wikimedia Commons.

Voor het kleuren

Voordat wol geverfd kan worden, gaat er een heel proces aan vooraf. Nadat het schaap is geschoren, wordt de wol gesorteerd, gewassen en gedroogd. Om wol te kunnen spinnen heb je lange vezels nodig die in elkaar kunnen ‘grijpen’. De ruwe wol werd daarom eerst gekaard en gekamt. Daarna kon een ‘lont’ worden gevormd. Dit is een losse ‘draad’ waarvan de vezels nog niet in elkaar zijn gedraaid.

Hierna kon de wol worden gesponnen. Tot in de late middeleeuwen wordt dit met een spintol gedaan, daarna wordt er steeds meer gebruik gemaakt van een spinnenwiel. Nadat er draden waren gesponnen konden ze worden geverfd of door wevers tot stof worden geweven.

Een wandkleed gemaakt van plantaardig geverfde stoffen. Rood van de wortels van de meekrap, bruin van walnoten, geel van kamille, lichtgeel/beige van boerenwormkruid  en lichtblauw van wede. Het kleed hangt in het wevershuis in het preHistorisch Dorp in Eindhoven. Foto: Judith van Amelsvoort, 2022

Het verfproces

Verven gebeurde door het textiel onder te dompelen in een koud, warm of zeer heet bad met kleurstof. De stof werd met stokken in beweging gehouden. Er zijn verschillende manieren om wol te verven met een plantaardige kleurstof: in koud water, in heet water met een beitsmiddel of door te verkuipen.

Bij de koude verving worden de planten samen met de wol lange tijd in het water gezet. Deze manier van verven werkt alleen met planten die rijk zijn aan looizuur, zoals de bolsters van de walnootboom. Met de gedroogde bolsters krijgt het textiel doorgaans een bruine kleur.

Wede in het preHistorisch Dorp in Eindhoven. Foto: Judith van Amelsvoort, 2022.

Door textiel te verven in warm water met een beitsmiddel kunnen er veel verschillende kleuren worden gemaakt. De wol wordt samen met de plantendelen verhit in water waardoor de wateroplosbare kleurstoffen vrij komen. Om de kleurstoffen goed aan de wol te laten hechten is er dikwijls een beitsmiddel, zoals aluin, nodig. Om te voorkomen dat de wateroplosbare kleurstoffen worden uitgewassen, moet de wol eerst worden voorgebeitst.

Bij het blauwverven met wede en indigo is het proces ‘verkuipen’ van belang. Hierbij worden planten met niet-wateroplosbare kleurstoffen gefermenteerd zodat de kleur vrijkomt.

Hoewel het verven binnen een paar uur is gedaan, blijkt uit historische recepten dat het totale verfproces zeer ingewikkeld was en soms meerdere dagen in beslag nam. Het vervaardigen van (gekleurd) textiel was erg arbeidsintensief en zeer kostbaar. Daarom werd kleding in de middeleeuwen eindeloos versteld en hergebruikt.

Middeleeuwse blauwververs aan het werk. Bartholomeus Anglicus, Le Livre des proprietez des choses, vervaardigd in Brugge in 1482. Miniatuur uit de collectie: British Library, Royal Ms. 15 E II, fol. 269. Informatie via: Gent Muntenroute.

Roodverven met meekrap

Met de wortels van de meekrap kon wol rood worden gekleurd. Dit was geen felrood, maar eerder roodbruin. De kleur was voor een plantaardige kleurstof relatief goed tegen licht bestand.

Voor het roodverven moet de meekrap eerst een nacht in ruim water worden geweekt. De volgende dag wordt de wol erbij gevoegd en moet het verfbad een uur lang worden verwarmt. Tijdens het verwarmen moet er continue worden geroerd, zodat de kleur goed en egaal hecht aan de wol. Hoe hoger de temperatuur hoe donkerder het rood wordt. Voor een oranje tint behoort men minder meekrap te gebruiken. De wol moet afkoelen in het verfbad waarna het wordt uitgespoeld met schoon water. Het verfbad kan voor een tweede keer worden gebruikt met nieuwe wol. Door wol te verven in een tweede verfbad kan je roze tinten krijgen.

Rode wol, geverfd met meekrap. Leren buidel met daarin de gedroogde en klein gemaakte wortels van de meekrap. Foto: Judith van Amelsvoort, 2022.

Goudgeel met uienschillen

Met verschillende planten uit de natuur kan je wol geel verven. Zo krijg je van brandnetel, fluitenkruid, berkenblaadjes, zevenblad, vrouwenmantel en boerenwormkruid een geelgroenige kleur. Een prachtig goudgele kleur krijg je door uienschillen in een ruime pan met voorgebeitste wol te verhitten tot aan het kookpunt. Een uur lang moet de pan verhit worden en ondertussen worden geroerd. Omdat de kleur geel makkelijk te verkrijgen is, werd dit in de middeleeuwen doorgaans niet gezien als een hele ‘rijke’ kleur. In tegenstelling tot de kleuren blauw en rood, waar je betrekkelijk veel wede en meekrap van moet hebben om de gewenste kleur te bereiken.

Goudgele wol, geverfd met uienschillen. Foto: Judith van Amelsvoort, 2022.

Waarmerk van lood

In de middeleeuwen werden er loodjes gebruikt om de herkomst en de kwaliteit van een stof aan te geven. Pas vanaf de zestiende eeuw was het gebruikelijk om na elke bewerking de stof te keuren. Dit waren de zogenaamde ‘tussenloodjes’: elk loodje gaf aan of dat aan alle voorschriften was voldaan. Zo was er een speciaal loodje die de kleurdiepte van de stof vermeldde. Omdat de kwaliteit van de blauwverving ook bepalend was voor mengkleuren als zwart, paars en groen, werd de diepte van het blauw op een apart loodje vermeld. Als de stof bij de laatste keuring werd goedgekeurd kreeg deze een loodje van de stad met een afbeelding van het stadswapen erop. In Noord-Holland zijn er meerdere van deze loodjes gevonden. Bijvoorbeeld tijdens de archeologische opgravingen in Oud-Loosdrecht, waar een loodje uit Leiden is teruggevonden. Op het loodje staan de twee gekruiste sleutels: het stadswapen van Leiden.

Textiellood met twee gekruiste sleutels (stadswapen Leiden), 1300-1500. Vindplaats: Oud-Loosdrechtsedijk, Oud-Loosdrecht, Wijdemeren. Collectie Huis van Hilde, Inventarisnummer : 5241-02.

Auteur: Judith van Amelsvoort

Bronnen:

Publicatiedatum: 17/06/2022

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.