Als kind zag ik ze lopen op de markt in Hilversum. Je herkende de breedgeschouderde vrouwen uit Spakenburg meteen. Ze droegen een soort stijf gesteven schouderstuk tot over de borst. Daar zaten veel bloemmotieven in verwerkt. De Spakenburgse dames waren een feestelijk, kleurig accent te midden van het nogal grauwe publiek rond het midden van de vorige eeuw.
Voltooid verleden tijd? Ja en nee. Inderdaad is het aantal vrouwen dat je nog in klederdracht op straat tegenkomt vrijwel nihil. En dus is het hoog tijd om de kleding van vroeger in een museum te presenteren. Hartje Amsterdam – de rondvaartboot vaart voor de deur langs – vind je sinds enkele jaren Het Klederdrachtmuseum.
‘Klederdracht is een deel van ons cultureel erfgoed,’ aldus Jolande van den Berg. Zij nam het initiatief om met steun van streekmusea en verzamelaars de kledingtraditie in ons land te exposeren. Dit museum wil een platform en kenniscentrum zijn voor iedereen die zich met mode bezig houdt.
Visserstrui
Tot eind oktober 2019 exposeert het klederdrachtmuseum visserstruien. Ze zijn afkomstig uit Schotland, Engeland, Denemarken en andere landen met een visserstraditie. Nederlandse haringvissers zagen anderhalve eeuw geleden hun collega’s uit Schotland en Engeland met van die handige werkkleding. Zo’n dikke trui waarmee je in weer en wind kon werken wilden ze ook wel.
Met het ruilen van gewilde producten als jenever en tabak kwamen ze van de Schotse collega’s aan hun truien. Moeder de vrouw thuis gingen met deze voorbeelden aan de slag. Halverwege vorige eeuw raakten de handgebreide truien met karakteristieke patronen en motieven echter uit beeld.
Borduurwerk
Op Marken waren de weken dat de mannen op zee waren de vrouwen en kinderen op elkaar aangewezen. Land om te bewerken was er op het kleine eiland niet. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat uitgerekend hier zich een klederdracht ontwikkelde die het meest rijk was versierd met borduurwerk. Voor elke leeftijdsgroep was hier een dracht met eigen accenten.
Meisjes en jongens droegen tot hun zesde jaar een rok. Subtiele verschillen waren er wel, zo bestond een jongenskap uit vijf delen en droegen meisjes een kap met zes delen. Meisjes in de leeftijd van 7 tot 16 jaar waren op Marken aan een eigen klederdracht te herkennen. Het was een heel gedoe voordat je was aangekleed volgens de regels van het dorp of stad. En je had er hulp bij nodig, al was het maar om het rijglijf op de rug strak te trekken.
Karpoets
De mannen op Urk, net als Marken destijds een eiland in de Zuiderzee, droegen een karpoets. Een muts, gemaakt van bont van ongeboren lammetjes. Dit bont kwam, leert me het klederdrachtmuseum, helemaal uit Australië. In Volendam hadden de mannen ook zo’n muts. Maar die was van net iets mindere kwaliteit, want de beste velletjes gingen naar Urk.
De traditie op Urk was om de initialen van de man in zijn kleding te borduren. Mocht hij tijdens het werk op volle zee overboord slaan en verdrinken, dan kon men hem aan de initialen identificeren.
De oorijzers van de vrouwen op Urk waren van zilver. En opmerkelijk is dat die oorijzers met twee knopjes in de wangen van de dames drukten. Aan de kuiltjes in de wang waren de vrouwen van Urk te herkennen. De vrouwen liepen op muilen en als je een paar nieuwe bij de schoenmaker had laten maken, dan mocht je zelf bepalen welke muil voor welke voet bestemd was. Ze waren namelijk volledig gelijk, alleen door het dragen kregen ze de vorm van de linker- en de rechtervoet. Je maakte er zo jouw eigen passende muil van.
Rouwperiode
Dankzij de regels van de klederdracht kon iedereen zien wanneer je in de rouw was. Vrolijke kleuren pasten daar natuurlijk niet bij. Zeker geen rood, want dat was de kleur voor feestelijke gelegenheden. Bij rouw paste zwart, blauw of paars. En hoe lang en hoezeer je in de rouw was, hing af van de relatie met de overledene. Voor een neef of nicht bij voorbeeld volstond drie maanden rouw, maar na het overlijden van een van de ouders liep je wel twee jaren met aangepaste klederdracht.
Allemaal tradities die in elke plaats of streek een ander accent hadden gekregen in de loop van de tijd. In al het naaien, borduren, stijven, strijken e.d. van deze kledingstukken ging veel tijd zitten. Een mutsje maken volgens de plaatselijke regels kostte wel honderd uur.
Meer dan een seizoen
Het is niet voor te stellen in deze tijd van kleding die slechts een enkel seizoen meegaat. Wie vindt nog dat je zondagse kleding eigenlijk niet mag wassen, omdat je dan de zondag er van af spoelt? Was eenmaal het zondagse er echt van af, dan werd deze pronkkleding klaar gelegd voor gebruik door de week. Werkkleding was het laatste stadium. Daarna was er qua kleding niets meer mee te beginnen. Zuinigheid troef.
Zo is het in tal van dorpen en streken gegaan sinds enkele eeuwen. Je had de kleding die toen overal in de steden gedragen werd en er waren plattelanders en eilandbewoners die zich minder bekommerden om modetrends en een eigen dracht ontwikkelden die ze allengs verfijnden. Dat zag je vooral in dorpen en stadjes die sterk op zichzelf waren aangewezen zoals op Urk en Marken.
Kotomisi
Hindeloopen, Volendam, Spakenburg, Staphorst, Walcheren – in elke kleurige kamer van het pand aan de Herengracht ontdek je weer andere klederdrachten. Met er door heen geweven de tijdelijke expositie. Voor de periode van eind december 2019 tot medio 2020 staat een tentoonstelling op het programma van dit klederdrachtmuseum samen met het Koto Museum in Paramaribo (Suriname). ‘Kotomisi, de kracht van klederdracht’ zal de kleurige Afro Surinaamse klederdracht laten zien.
Het Klederdrachtmuseum is ondergebracht in een 17e-eeuws pand. Hier besloot de lijnslager Van Gelder indertijd een woning neer te zetten. Rond 1700 kwam timmermansbaas De Roos er aan te pas om halsgevels te plaatsen op dit pand en het gebouw ernaast dat ook in opdracht van de lijnbaas was opgetrokken. De beide halsgevels zijn onveranderd bewaard. Wie tijd heeft, kan in het museum even kijken naar een originele Delftsblauwe wc-pot die nog dienst doet. Maar het meest interessant is natuurlijk de klederdracht die je vroeger op straat zag en het verhaal dat daarbij valt te vertellen.
Tekst: Jan Maarten Pekelharing
Dit verhaal is onderdeel van het thema ‘Kleine musea van Noord-Holland’: verhalen over (ten onrechte) minder bekende musea. Bekijk hier alle verhalen binnen dit thema.
Publicatiedatum: 11/10/2019
Vul deze informatie aan of geef een reactie.