Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Historische scheldwoorden: van platbroeck tot hennetaster

Stiekem doen we het allemaal.. Als je op een LEGO blokje staat, je teen stoot, tijdens een ruzie met die vervelende buurman of in de auto tegen andere weggebruikers. Schelden en vloeken behoor je als nette burger natuurlijk niet te doen, maar het lucht zo op! Engelse onderzoekers hebben zelfs aangetoond dat je pijn beter kan verdragen als je er tegelijkertijd op los tiert. Uit verschillende bronnen blijkt dat onze voorouders ook niet vies waren van sterk taalgebruik; veelgebruikte scheldwoorden uit de geschiedenis zijn echter vergeten. Tijd om een aantal van deze historische ‘pareltjes’ uit te lichten.

Voor zover wij weten is het gebruik van scheldwoorden al zo oud als de mensheid zelf. De Griekse filosoof en wetenschapper Aristoteles (384 v.Chr. – 322 v.Chr.) beschreef in zijn werk “…er is niets dat de wetgever nauwkeuriger moet verdrijven dan obsceen taalgebruik; want zelfs het fluisteren van schaamtevolle woorden leidt tot schaamtevolle daden.” Volgens hem was het gebruik van scheldwoorden vooral een teken van slechte smaak. Een aantal eeuwen later gaat de Griekse filosoof en historicus Plutarchus (46 n. Chr -120 n.Chr) een stapje verder door te verklaren dat grof taalgebruik schadelijker is voor de geest dan het drinken van alcohol.

De betrapte echtgenoot, Gillis van Breen, naar Karel van Mander (I), 1601. Een man die zijn geld er doorjaagt bij een jonge vrouw, wordt door zijn echtgenote verrast en aan de haren getrokken. De jonge vrouw houdt de beurs van de man in haar handen. Onder de voorstelling een Latijns vers van Cornelius Schonaeus en in het Nederlands de verwensingen die de echtgenote haar man toeroept: Vindick u hier ay vuylen boef… Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-1878-A-641

De huid vol schelden

Door de eeuwen heen zijn er veel verschillende scheldwoorden gebruikt. In het verleden werden deze woorden niet in het woordenboek opgenomen, waardoor de exacte betekenis en herkomst soms niet meer te achterhalen is. Gelukkig pakken we dat tegenwoordig anders aan. In Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) staat bijvoorbeeld dat kolerelijer of klerelijer een rotvent is en een kolerezooitje een rotzooi. Beide woorden zijn afgeleid van kolere, de Nederlandse term voor de negentiende-eeuwse infectieziekte cholera. Dit scheldwoord blijkt echter al veel eerder voor te komen in onze taal. Zo zou het Latijnse woord colera (waar cholera aan is ontleend) al eeuwen eerder zijn gebruikt om een nare ziekte aan te duiden.

Uit een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen, waarbij psychologen het taalgebruik van verschillende studenten uit Europa hebben vergeleken, blijkt dat met name Nederlanders graag schelden en vloeken met ziektes. Een ander veelgebruikt scheldwoord is bijvoorbeeld teringlijder of de klassieke verwensing krijg de tering. In de volksmond werd de dikwijls fatale ziekte tuberculose (tbc) ook wel de tering genoemd. Een heftig scheldwoord, als je bedenkt dat er rond 1900 ongeveer 10.000 mensen per jaar aan deze ziekte stierven.

Vechtende kaartspelers bij een herberg, Adriaen Brouwer, ca. 1628 – ca. 1630. Collectie Rijksmuseum, objectnummer SK-A-65.

Een middeleeuwse scheldwoordenlijst

In de middeleeuwen hielden mensen meer van beledigende woorden die te maken hadden met ontlasting, seks, drank of domheid. Helaas is er geen kant-en-klare lijst gepubliceerd met scheldwoorden uit het Middelnederlands (onze taal tussen 1200-1500). Gelukkig heeft auteur Bas Jongenelen op Neerlandistiek een begin gemaakt met een scheldwoordenlijst. Hier komen we ‘pareltjes’ tegen als: beschijter (van beschijten), blaet (blaaskaak), platbroeck (een impotente man) en ronckaert (een snurker). Van bepaalde scheldwoorden is de betekenis niet met zekerheid vast te stellen, zoals scuulget (voetveeg?), slobbercock (vuilpoets?), foolaert (grappenmaker?) en cantknagher (korstenknabbelaar?).

Een man kon onder andere worden uitgescholden voor hennetaster (vrouwengek), pluymridder (verwijfde kerel, slappeling) of hoerresoen (hoerenjong of hoerenzoon). In de middeleeuwse samenleving was iemands macht gebaseerd op diens status, goede afkomst en privileges. Scheldwoorden als hoerenzoon en bastaard werden daarom speciaal ingezet om iemands afkomst en morele gedrag in vraag te stellen. Niet alleen de onderlaag van de bevolking gebruikte dit grove taalgebruik, maar ook welgestelde gezaghebbers om elkaar publiekelijk te vernederen.

Een favoriet scheldwoord voor een onbetrouwbare bestuurder was levereter of leverslokker. In de middeleeuwen vergeleek men de stad graag met een lichaam, waarvan de lever een zeer belangrijk orgaan is. Met een leverslokker werd dus een gulzigaard bedoeld, die bijvoorbeeld het belastinggeld ‘opat’ ofwel voor zichzelf hield.

Ruziënde vrouwen, Hans Ulrich Frank, 1656. Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-1912-409.

Alle duivels uit de hel vloeken

Bepaalde middeleeuwse scheldwoorden werden alleen gebruikt voor vrouwen: vloerduyve (hoer), huysesel (huissloof), ijdelspilleke (ijdeltuit?) en klickoyken (ijdel, lichtzinnig meisje). Het woord leffen betekent kwebbelen. Een leffe zou daarom een luie en domme vrouw zijn, die van babbelen houdt. In de zestiende eeuw kon een vrouw ook uitgescholden worden voor platgat, als ze toevallig een plat en breed achterwerk had.

Een bekend scheldwoord voor jonge vrouwen komt uit de visserij. Als vissen te klein waren om afzonderlijk te worden bereid, maar weer te groot waren om teruggegooid te worden, werden ze in een aparte bak gedaan. Later werd de bakvis samen met andere kleine visjes gebakken. De term stamt af van het Duitse woord backfisch en ontwikkelde zich tot een scheldwoord voor een meisje in de puberteit.

De boze duivel, Johannes Jacobsz van den Aveele, 1682. Een dienstmeisje maakt ruzie met haar mevrouw. Op de grond liggen scherven van servies en een omgevallen emmer water. Tussen hun in staat een duivel met een brandende fakkel. Collectie Rijksmuseum, objectnummer RP-P-1935-371.

Scheldwoorden uit Noord-Holland

Een historisch scheldwoord wat vandaag de dag nog regelmatig wordt gebruikt is hufter. Volgens het WNT zou het scheldwoord afstammen van het Noord-Hollandse werkwoord hufteren wat huiveren of rillen betekent. In 1871 werd hufter aanvankelijk alleen in Noord-Holland opgetekend als scheldnaam voor een koukleum, bangerik of sukkel. Pas vanaf het midden van de twintigste eeuw werd het scheldwoord algemeen bekend en gebruikt voor een onbeschofte man. Een andere theorie is dat het woord hufter verband houdt met het zeventiende-eeuwse woord hucht voor paal of galg. Als je dit scheldwoord gebruikt, zou je dus het liefst iemand aan de galg zien hangen.

Het scheldwoord kenau stamt uit Haarlem en wordt ook wel gebruikt om iemand uit te schelden voor manwijf of een ongemakkelijke, bazige vrouw. Het woord stamt natuurlijk af van de weduwe Kenau Simonsdochter Hasselaer (1526-1588/1589), bekend van haar verzet tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Tijdens de verdediging van Haarlem leidde zij een vrouwenleger tegen de Spanjaarden. Haar moedige optreden werd alom bekend en in Duitsland sprak men over een ‘moedighe mannin’ (manwijf) dat onverslaanbaar was.

Kenau Simonsdr Hasselaer, anoniem, ca. 1590 – ca. 1609. Collectie Rijksmuseum, objectnummer SK-A-502.

Auteur: Judith van Amelsvoort

Bronnen:

Publicatiedatum: 25/01/2024

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

2 reacties

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.