Armoe in Ouder- en Nieuwer-Amstel
De hoofdpersoon uit het verhaal is een meisje uit Ouderkerk dat trouwde met Cornelis Koopmanschap. Cornelis was veehouder in de polder de Ronde Hoep, aan de oostkant van de Amstel. Het echtpaar kreeg zeven kinderen, twee overleden helaas jong.
Peter van Schaik: “Cornelis was een man van enig aanzien want hij was lid van de gemeenteraad te Ouder-Amstel. Toen het jongste kind twee jaar was, in 1823, stierf de man echter. Daarmee was het ongeluk geboren”. Bij liquidatie van de boerderij bleek dat er bijna geen baten waren en de weduwe kwam dan ook al gauw terecht bij het armbestuur. Daar kreeg zij twee gulden per week.’ De boerderij was verkocht en de weduwe besloot met haar gezin naar buurgemeente Nieuwer-Amstel (tegenwoordig Amstelveen) te verhuizen. Ze vond onderdak in een schamele woning aan het Rustenburgerpad, tegen Amsterdam aan. Later zou Amsterdam dat deel van Nieuwer-Amstel annexeren.
Voor haar huisje aan het Rustenburgerpad moest de weduwe zeventig cent in de week huur betalen. Om te kunnen overleven bleef ze aangewezen op het armbestuur in haar vroegere woonplaats, Ouderkerk. Erg vrijgevig was dat armbestuur niet, vertelt Peter van Schaik. “De weduwe met haar vijf kinderen kon in de wintermaanden rekenen op die twee gulden plus de tachtig cent die zij wekelijks verdiende met huishoudelijk werk De oudste dochter van 14 jaar bracht soms ook nog wat in.” Eens in de twee weken moest de weduwe het steunbedrag ophalen in Ouderkerk. Dat was zo’n acht kilometer lopen.
Peter van Schaik: “Er werd beweerd dat de weduwe Koopmanschap ook wel eens bedelde. Wellicht combineerde zij dat met haar periodieke tocht langs de Amsteldijk Noord! In 1832 wendde zij zich in wanhoop tot de burgemeester van Nieuwer-Amstel. De situatie was wel wat veranderd maar niet verbeterd. De oudste dochter was de deur uit en de oudste jongen moest als soldaat de opstandige Belgen bevechten. Dat betekende overigens niet dat het Rijk financieel bijsprong.”
Royaler
“De burgemeester gaf de assertieve weduwe gelijk en drong er op aan bij zijn collega in Ouderkerk het gezin royaler te bedelen. Zo niet, dan zou men in Nieuwer-Amstel op kosten van Ouder-Amstel aanvullende ondersteuning geven. In Ouder-Amstel was men echter niet onder de indruk.’
De burgemeester van Nieuwer-Amstel voegde de daad bij het woord, hij hielp de weduwe en vroeg de gemeente Ouder-Amstel het uitgekeerde bedrag van f 6,50 terug te storten. Daar voelde Ouder-Amstel niets voor, de weduwe had volgens die gemeente geen recht tot klagen. Peter van Schaik: ‘Vilein vroeg de burgemeester van Ouder-Amstel aan zijn collega wie toch de opdracht had gegeven die f 6,50 uit te keren. Dat bedrag zou overigens nog oplopen.”
Mevrouw Koopmanschap wendde zich nu tot de commissaris des konings. Zij schreef hem “dat intussen haar omstandigheden zo jammerlijk gesteld zijn dat zij niet weet hoe met haar drie kinderen te blijven voortleven en dus groot gebrek lijdt”. De smeekbede leidde echter niet tot hulp uit het provinciehuis.
Peter van Schaik: “Men vond dat men in Haarlem niet kon beoordelen in hoeverre de verzoekster in vergelijking met andere bedeelden een hogere uitkering zou moeten krijgen. In 1835 werd het ondersteuningsbedrag met een kwartje per week verminderd en wat later zelfs tot f 1,35 per week terug gebracht. Dat kwam omdat er een kind het huis had verlaten. Intussen was de vrouw ziekelijk geworden en kon dus zelf niets meer verdienen. Dat van die ziekelijkheid zal wel kloppen want een jaar later overleed zij, 54 jaar oud. Wij zijn geneigd te denken dat zij inderdaad is gestorven aan chronische tekorten in het levensonderhoud.”
Aldus Peter van Schaik in zijn historische column voort rtvAmstelveen in november 2011.
Publicatiedatum: 23/12/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.