Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

De Haarlemse klopjes: borduren en bidden

Bijna niemand kent nog de klopjes van Haarlem. De zestiende-eeuwse kloppengemeenschap en hun schuilkerk Sint-Bernardus bestaat al lang niet meer. Toch waren deze ongehuwde katholieke vrouwen in heel Nederland bekend vanwege hun prachtige borduurwerk op kerkelijke gewaden en ander kerkelijk textiel. Stille getuigen van de vele geduldige handen, die bidden door te borduren.

Wie waren de klopjes?

In 1581 werd er in de gereformeerde Nederlanden (Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden) een algeheel verbod ingevoerd op kloosterorden van de Rooms-Katholieke Kerk. Vanaf dat moment mochten er geen nieuwe novicen meer worden aangenomen. Op deze manier zou het katholieke kloosterleven een natuurlijke dood sterven. Door het verbod konden jonge vrouwen opeens niet meer kiezen voor een kuis leven in een religieuze orde. Een aantal katholieke vrouwen dacht daar gelukkig anders over, en zo ontstonden de ‘klopjes’.

Een klopje, ook wel kwezel of ‘geestelijke maagd’ genoemd, was een ongehuwde katholieke vrouw die een kuisheidsgelofte aflegde. Na deze gelofte ten overstaan van een priester, werd zij geacht gehoorzaam te zijn aan een biechtvader (overste). Verrassend genoeg was het ontstaan van de kloppengemeenschap enkel een Nederlands fenomeen.

Prent van een klopje. Boven de prent een Franse tekst. Onder de prent de tekst: ‘Dit quesels kleet weet gij te dragen om Godt beter te behagen’. Vervaardiger: Jacob de Man, Ca. 1680. Collectie: Museum Catharijneconvent, objectnummer: OKM dp10040.

Klop, klop, wie is daar?

De herkomst van de naam ‘klopje’ is in de nevelen gehuld. Door de jaren heen zijn er verschillende verklaringen voor geopperd, maar het merendeel is verworpen door historici. Zo zouden de klopjes langs de deuren zijn gegaan om gelovigen via klopsignalen op de hoogte te stellen van de aankomende mis. Daarnaast zou het woord een verwijzing zijn naar de maagdelijke staat van de vrouwen. Voor beiden theorieën is er te weinig bewijs gevonden. Kunsthistorica Evelyne Verheggen betrekt in haar proefschrift de afbeeldingen op devotieprenten. De bijzondere naam zou volgens haar op basis van deze voorstellingen te verklaren zijn, waarbij ‘Christus op de deur van het hart van deze vrouwen klopte, waarna zij de deur van hun hart voor Hem openden.’

Vroeg zeventiende-eeuws speldenkussen van fluweel met goudborduursel en parels, gemaakt door de klopjes uit Haarlem. Dit is de onderkant, in het medaillon wordt met pareltjes het Maria monogram (MAR) weergegeven. De bovenkant is geborduurd met het Christusmonogram (IHS) en drie kruisnagels, parels en vier halfedelsteentjes. Collectie: Museum Catharijneconvent. Beeld via Wikimedia Commons.

Borduren met engelengeduld

Van alle klopjes in Nederland waren die in Haarlem het bekendst. Hun manier van leven, werken en geloven diende als voorbeeld voor andere groepen kloppen. De Haarlemse kloppengemeenschap werd in 1583 opgericht onder de naam ‘Maagden van den Hoeck’. Zij stonden bekend om hun prachtige borduurwerk van hoge kwaliteit. Zij borduurden de kerkelijke gewaden en paramenten (liturgische voorwerpen van textiel) voor hun eigen kerk Sint-Bernardus in den Hoeck.

In de katholieke kerk speelt religieus textiel een grote rol tijdens de kerkdienst. Priesters kunnen, afhankelijk van de ceremonie, een gewijde kazuifel, koorkap of dalmatiek dragen. De vorm van deze kledingstukken is sinds de middeleeuwen amper veranderd.

Koorkap met apostelen en Barbara en Catharina van Alexandrië. Noordelijke Nederlanden, ca. 1500 (aurifriezen), ca. 1575-1725 (basisstof) en ca. 1600-1625 (koorkapschild). Collectie Museum Catharijneconvent, Utrecht. Oorspronkelijk afkomstig uit de schuilkerk van Sint-Bernardus in den Hoeck in Haarlem. Foto: Judith van Amelsvoort, 2024.

Een verlate beeldenstorm in Haarlem op 29 mei 1578 zorgde ervoor dat de Rooms-Katholieke godsdienst niet meer openlijk uitgeoefend mocht worden. Zo ontstonden er verschillende schuilkerken, staties geheten. De schuilkerk Sint-Bernardus van de klopjes, die meestal Statie in den Hoeck werd genoemd, zat in de oude buurt ‘Bakenes’ op de Bakenessergracht.

Deze kazuifel is zeer waarschijnlijk vervaardigd door de Haarlemse klopjes aan het begin van de zeventiende eeuw. Het is bekend dat Philippus Rovenius (apostolisch vicaris tussen 1614-1651) de kleding droeg tijdens plechtigheden in de schuilkerk. De kloppen hebben prenten gebruikt als voorbeeld voor hun borduurwerk. Collectie Museum Catharijneconvent, Utrecht. Foto: Judith van Amelsvoort, 2024.

Vrouwen borduren vrouwen

De creatieve klopjes kozen voor hun borduurwerk zelf onderwerpen uit de bijbel. Zo creëerden ze hun eigen beeldtaal, met de nadruk op Maria en andere vrouwelijke heiligen. Maar daar stopten ze niet. De Haarlemse klopjes werkten namelijk ook voor andere kerkgemeenschappen. Zij kozen hiervoor zelf de kerken uit; dikwijls stonden deze bekend om hun strijdvaardigheid tegen protestanten.

Detail van de kazuifel. Maria en de aankondiging van de geboorte van Jezus. Foto: Judith van Amelsvoort, 2024.

Een klopje van adel

Ook vrouwen uit welgestelde families verkozen de kloppengemeenschap boven hun eigen luxe leven. Een bekend voorbeeld hiervan is het Haarlemse klopje Barbara (Berber) van Juckema (1608-1667) afkomstig uit een Friese adellijke familie. Bij haar geboorte kreeg zij de naam Ael. Helaas zou haar moeder Barbara van Dekema twee jaar later komen te overlijden. Hierna zou haar vader Ruurd van Juckema haar voortaan Barbara noemen.

Barbara werd geportretteerd op 52-jarige leeftijd, waarschijnlijk door schilder Leendert van der Cooghen (1632-1681). Zij draagt net als de andere Haarlemse klopjes een zwart gewaad met een wit mutsje. Alleen de prachtige witte schotelkraag verraad haar voorname afkomst. Het kruisbeeld aan de wand, de geopende bijbel (?) en de rozenkrans tussen haar vingers benadrukken haar vroomheid. Waarschijnlijk had Barbara als geestelijke moeder de leiding over de kloppengemeenschap in Haarlem.

Portret van Berber Ruertsdr van Juckema (1610-1667), schilder: Leendert van der Cooghen (1632–1681), 1660. Collectie Museum Catharijneconvent, Utrecht, objectnummer: RMCC s52. Beeld via Wikimedia Commons.

Levens der maegden

Trijn Jans Oly (1585-1651) was één van de eerste leidsters van de Maagden van den Hoeck in Haarlem. Van 1625 tot aan haar dood in 1651 schreef zij de levensverhalen op van haar Haarlemse medezusters. In haar boek ‘Levens der maegden’ neemt zij de biografieën op van 203 overleden maagden. Oly vermeldt daarbij de familiegeschiedenis, afkomst, karakter, werkzaamheden en andere herinneringen. Het boek diende als inspiratiebron voor andere leden van de kloppengemeenschap. Voor historici zijn de drie dikke boeken met biografieën een onschatbare bron van informatie over de Haarlemse klopjes. De persoonlijke verhalen geven inzicht in hun dagelijkse werkzaamheden, maar behandelen ook het ontwerpen en borduren van paramenten.

Levens der maegden, Haarlem, Trijn Jans Oly, 1625-1651. Foto: Judith van Amelsvoort, 2024.

Het kloppenleven zou pas in de loop van de negentiende eeuw uitsterven, toen het weer mogelijk werd om kloosters te stichten. Op 8 december 1851 werd de statie in den Hoeck opgeheven. Een jaar later zou de schuilkerk van de klopjes worden verkocht en gesloopt.

1819. Vervaardiger: J.P. Noord-Hollands Archief /

Auteur: Judith van Amelsvoort

Omslagfoto: Interieur met vijf dames, Dirck van Delen (toegeschreven aan), ca. 1630 – ca. 1652. De klopjes op het schilderij zijn herkenbaar aan hun typische hoofdbedekking. De vrouwen vlechten bloemenkransen aan een grote tafel. Boven de schouw hangt een schilderij van Maria Magdalena. Waarschijnlijk is de oude vrouw rechts Trijn Jans Oly (1585-1651). Collectie Rijksmuseum, objectnummer SK-A-4246.

Bronnen:

Publicatiedatum: 07/03/2024

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

2 reacties

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.