Oneindig Noord-HollandBeleef de geschiedenis van jouw provincie
NL | EN

Damesorkesten en ander cafévermaak anno 1900

Damesorkesten in Schots, Volendams of Zeeuws kostuum, orgeldraaiers die door oom agent worden belaagd en ‘brutale’ Engelse matrozen: de horeca van begin 1900 is allerminst saai.

Amsterdamse cafés zijn aan het begin van de twintigste eeuw niet alleen gelegenheden waar je een drankje kunt drinken, maar er wordt ook levende muziek gemaakt, er vinden liefdadigheidsbijeenkomsten plaats en verenigingen repeteren er. De hoofdstad kent dan nog een bloeiend en vooral rijk geschakeerd verenigingsleven, met vooral een keur aan mannenkoren. Het Bierbrouwers Mannenkoor repeteert in café ‘De Poort van Muiden’, Socialistisch Mannenkoor ‘Excelsior’ repeteert in Lokaal ‘De Vereniging’, het Sigarenmakers Mannenkoor ‘Concordia’ komt bij elkaar in  Café De Pool en het Steenhouwers Mannenkoor oefent in Café Schiller.

De meeste koren komen op zondag bijeen, want zaterdag wordt er in die tijd nog gewoon gewerkt. Maar uitslapen is er zondagmorgen niet altijd bij, want de leden van de Amsterdamsche Postharmonie worden al om half tien in de Sportbar in de Warmoesstraat verwacht. In datzelfde café repeteren ook de Muziek-, Zang- en Tooneelvereeniging van een beroepsgroep die in deze tijd van internet bijna nostalgisch klinkt: de Post- en Telegraafbeambten.

Brandweer mannenkoor ‘Oefening na Arbeid’; de zangvereeniging van de brandweer, 1924. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Lieve muziek

Maar cafés bieden toch eerst en vooral vermaak, en dus levende muziek. Het Nieuw Israëlitisch Weekblad beveelt in juni 1906 het dan pas geopende café ‘Zum Grünen Tal’ aan de Weesperzijde bij haar lezers aan, omdat je daar op zondag aangenaam wordt onthaald op ‘lieve muziek’. Dat is geen drukfout (‘live music’), want de krant waarschuwt dat we geen ‘groote werken’ moeten verwachten, maar ‘lichte gemakkelijk te verteren kost’.

In café-restaurant Bellevue moet het aan het begin van die eeuw ook een gezellige boel zijn geweest. Achterin de zaal bevindt zich een met planten versierd podium, waarop een orkestje voor ‘geanimeerde vrolijkheid’ zorgt. ‘Men is eindelijk bij ons gaan begrijpen, dat zoo iets in ’n koffiehuis z’n aantrekkelijkheid kan hebben,’ schrijft De Telegraaf. Vooral als daar kwartet Géza Csillage uit Budapest optreedt, want dat weet tenminste hoe je een wals moet spelen. ‘Dan is het eene ogenblik alsof je heel langzaam door ’n zaal zweeft, het andere of je ronddraait, al wilder en sneller tot… ’t plotseling uit is.’

Accordeonist en dansend paar in café Nooyer in de Jordaan, jaren ’50. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Het damesorkest

Rond 1900 doet in het uitgaansleven een nieuw fenomeen zijn intrede: het damesorkest. Er treedt een dameskapel op in café Hofbräu in de Warmoesstraat en het Weener Dames-Orkest speelt in Concertzaal ‘Centraal Halle’ in de Amstelstraat.

Maar de meeste concerten van damesorkesten vinden toch in café De Nieuwe Karseboom op het Rembrandtplein plaats. Je kunt daar terecht voor het ‘Tiroler Zang-, Dans- en Muziek-Ensemble’ en het ‘Mac Gregor’s Balmoral Orchester, een Schots damesorkest dat  in nationaal kostuum optreedt. Het oog wil blijkbaar ook wat, dus het Hollandsche Damesorkest treedt in Zeeuws kostuum aan en hoe het Volendammer Damesorkest eruit zag laat zich raden. Maar verreweg de meeste optredens in de Nieuwe Karseboom worden verzorgd door een herenorkest onder leiding van Sgn. Firioli Della Lena, terwijl het damesorkest wordt geleid door Fräulein Clara Madl. Daarnaast zijn er gastoptredens van Damesorkest Zeelandia, Internationaal Damesorkest Wedemeyer en Hongaarsch Damesorkest ‘Marosi’.

Zo’n damesorkest is wel even wennen. ‘Een vrouwelijk orkest levert een eigenaardig schouwspel op,’ schrijft muzikaal tijdschrift Caecilia in 1876, als de eerste damesorkesten hun intrede doen. ‘Dat de dames de eerste viool spelen komt wel meer voor, maar dat zij zelfs de zware contrabas hanteeren, hoorn blazen en pauken slaan, ziet men niet alle dagen,’ zo schrijft het tijdschrift over een serie concerten die het ‘Europeesch damesorkest’ in de Amsterdamse concertzaal ‘Het Park’ geeft.

Maar in welke zin een damesorkest zich nu onderscheidt van een kapel met louter mannelijke muzikanten, wordt uit de krantenverslagen van die dagen niet écht duidelijk, of het zou moeten zijn dat de dames een voorkeur hebben voor ‘vrolijke wijsjes’. En daar moeten we het dan maar mee doen.

Café De Nieuwe Karseboom op het Rembrandtplein was in de jaren ’20 van de twintigste eeuw de bakermat van de damesorkesten. Beeld: Delpher.

Geen volksliederen

Café De Nieuwe Karseboom is middenin de Eerste Wereldoorlog, in 1915, overigens nog even het decor van een klein relletje. Nederland is dan weliswaar neutraal, maar de eigenaar van dit horeca-etablissement vreest dat ál te patriottische liederen wel eens voor onrust kunnen zorgen. En daarom kondigt hij op een aan de ruit geplakt plakkaat aan ‘dat gedurende den oorlog noch ons noch een vreemd volkslied’ door de muziek ten gehore zal worden gebracht.

Desgevraagd legt de restaurateur aan het Algemeen Handelsblad uit dat hij ervoor vreest dat volksliederen de gemoederen van de bezoekers te veel zullen ‘opzwepen’. De krant vindt dat maar onzin. Wat kan het nou voor kwaad om volksliederen als het ‘Wilhelmus’ of ‘Wien Neerlandsch Bloed’ te spelen? Nederlanders lopen toch al niet met hun patriottisme te koop, dus dit soort oprispingen hoeven ook niet de kop te worden ingedrukt.

Interieur van een café met glas-in-loodpanelen met daarop zeilschepen, ca. 1930. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Morgenrood

Cafés zijn aan het begin van de twintigste eeuw ook regelmatig het decor van politieke bijeenkomsten. Zo worden socialisten opgeroepen om zondag 14 oktober 1894 een propagandabijeenkomst bij te wonen in café Morgenrood, hoek Van Lennep- en Bilderdijkkade. De bijeenkomst, die wordt gevolgd door een wandeling door de buurt, is bedoeld om het socialisme te promoten ‘in een paar reactionaire arbeidersbuurten.’ De toegang is vrij en de organisatie hoopt dat ook niet-socialisten ‘die uit onbekendheid tegen ons zijn’ de bijeenkomst bij zullen wonen. Blijkbaar hebben nog niet alle arbeiders het licht gezien, want elke socialist wordt opgeroepen het zijne te doen ‘om misleide proletariërs te ontrukken aan de reactionaire bedriegerspartijen.’

De bijeenkomst is georganiseerd door het sociaaldemocratisch tijdschrift Recht voor Allen, dat wordt uitgegeven door de vermaarde sociaaldemocraat en latere anarchist Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Het blad wordt op straat verkocht en behaalt op zijn hoogtepunt een oplage van 30.000 exemplaren. Niet iedereen is overigens gecharmeerd van het opkomend socialisme. Zo krijgen de colporteurs van het blad regelmatig ‘JOP HOP HOP, hangt de socialisten op!’ naar hun hoofd geslingerd.

De laatste vergadering der Socialisten in Gebouw Constantia, 1899. Achter het spreekgestoelte Ferdinand Domela Nieuwenhuis. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Drankmisbruik

Socialisten moeten overigens niets van drankmisbruik hebben. Zo bestaat er in 1899 al een Socialistische Geheel Onthouders Propaganda Club, die in maart van dat jaar een openbare vergadering belegt in café Govert Flink in de gelijknamige straat in De Pijp. Dat is wel een café, maar waarschijnlijk drinken de dames en heren geheelonthouders enkel Spa. Het onderwerp dat op de agenda staat, is uitermate intrigerend: ‘Zaken, die niet langer geheim mogen blijven.’

Dat kan natuurlijk van alles zijn, maar het gaat ongetwijfeld over drankmisbruik, want drank wordt in die tijd als een van de vijanden van de arbeiders gezien. Domela Nieuwenhuis heeft twee jaar daarvoor al een brochure uitgebracht waarin hij alcoholisme op één lijn zet met het kapitalisme. ‘Het degradeert de werkenden tot willoze slaven die zich laten uitzuigen en onderdrukken en voor een borrel tevreden weer buigen onder het slavenjuk.’ Denk daar maar eens aan als u op zaterdagavond een pilsje uit de koelkast trekt.

Café D.G. Schmidt aan de Kalverstraat, ca. 1935. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Aapjeskoetsiers

Nu we het toch even over socialisme en strijdbaarheid hebben: de horeca is weliswaar geen sector waar vaak wordt gestaakt, maar in juli 1921 is het dan toch zover. Voor de ramen van Café de Roode Leeuw aan het Damrak hangt een plakkaat waarop je kunt lezen dat je zelf je consumptie bij het buffet kunt ophalen. De stakers die voor de open ramen van het café staan vinden dat maar niks en laten dat ook luidkeels merken.‘Laat geen onderkruipersdiensten verrichten,’ staat er in het pamflet dat ze aan de klanten uitdelen.

Die onderkruipersdiensten worden blijkbaar wél verleend in een horeca-etablissement op het Thorbeckeplein, waar een opstootje ontstaat als enkele dronken lieden in gezelschap van een paar lichtekooien naar buiten komen. De meisjes van plezier worden voor onderkruipster uitgemaakt en de heren worden gewaarschuwd dat ze goed op hun portefeuilles moeten passen. Als ze in een taxi willen stappen, weigert de taxichauffeur hen te vervoeren. Een ‘aapjeskoetsier’ heeft daar minder moeite mee en rijdt zijn vrachtje full speed donker Amsterdam in. Aapjeskoetsiers dragen een kostuum dat doet denken aan de ietwat clowneske uniformpjes waarin aapjes zijn gestoken, waarmee ‘potsenmakers’ anno 1880 rondlopen, aldus Wikipedia.

‘Reines des trotoirs’: prostitutie in de Oudekennissteeg bij Café ‘de Stadt Hamburg’, ca. 1905. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Tooverlantaarn

Cafés worden ook gebruikt om kinderen uit arme gezinnen wat extra’s toe te stoppen. In november 1901 mogen zo’n veertig kinderen naar café Centraal komen, een goedverwarmd lokaal, waar ze allereerst worden onthaald op chocolade, lekkernijen, muziek en beelden uit een toverlantaarn. Maar daar blijft het natuurlijk niet bij. De jongens krijgen een pakje, een paar schoenen, kousen, een pet en een zakdoek. De meisjes worden blij gemaakt met een jurk, een boezelaar, een paar schoenen, een baret en jazeker, ook een zakdoek. ‘Amsterdam telde gisterenavond op zijn minst 40 gelukkige stervelingen meer,’ concludeert De Telegraaf.

Drie modieus geklede, rokende vrouwen op het terras van café Alta aan het Rembrandtplein, 1938. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Orgeldraaiers

Hoewel je ze de laatste jaren met een lampje moet zoeken, zijn orgels lange tijd met Amsterdam verbonden geweest. In 1906 heb je daar een vergunning voor nodig, vertelt een orgelman aan een verslaggever van het Algemeen Handelsblad. In dat jaar telt de hoofdstad 16 orgeldraaiers met een vergunning. Aan zo’n vergunning zijn allerlei voorwaarden verbonden. Zo moet je 200 meter bij een school of een gasthuis uit de buurt blijven.

Maar ook al heb je een vergunning van de gemeente, politieagenten kunnen altijd een spaak in het wiel steken. Heb je met je mooie orgel en je fijne muziek dan eindelijk een mooi plekje gevonden, bijvoorbeeld bij een café, ’n atelier met ‘meissies’ of een druk ‘ hoekie’ in de Jordaan, dan loop je altijd het risico dat zo’n koddebeier de boel komt verzieken, zo vertelt de orgeldraaier. ‘Als er wat volk staat, of er zijn wat meiden aan ’t rokzakken gegaan, dan brengt zoo’n agent, als die ’n kwaad oog op je heeft, je ’t gal; dat is een volksverzameling, redeneert ie… en midden-in je m’ziekstuk mag je ophouden, en je zware kast kun je weer wegkruien.’

Kinderen dansen op de muziek van een draaiorgel bij de brug voor de Willemsstraat. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Een dansie

Orgeldraaiers hebben meestal een vaste route en dus weten ze welke muziek in welke wijk het meest gewenst is, want ‘deze straat houdt van ’n marsie, die van een wijsie, en daar, als ze ‘t ‘m lappen kunnen, willen ze ’n dansie, en dan heb je je lui, die meer van ’n opera houwen en je met genot de heele ‘Kaffelerieje’ mee fluiten.’

Agenten die op de loer staan, blijven natuurlijk een probleem. Maar daar heeft de orgelman wat op gevonden. ‘Een wals maak je vooral niet te gauw – of d’r moest ’n agent staan te loeren of d’r ook meiden dansen gaan, en dan geef je ‘m maar ’n tempo gauwer; wie danst daar dan nog op!’

Dansende vrouwen op de Ruysdaelkade voor de zijgevel van café Ruysdael aan de Albert Cuypstraat, ca. 1900. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Brutale matrozen

Nu cafés door het coronavirus nog even dicht zijn, is het onnatuurlijk stil in de Amsterdamse binnenstad, waar jarenlang werd geklaagd over hordes Engelse zuipschuiten die de binnenstad onveilig maken. In 1905 komen er ook al groepjes Engelse mannen naar de hoofdstad, maar die gedragen zich een stuk gedisciplineerder, zo maken we op uit een krantenverslag in het Algemeen Handelsblad van augustus 1905. Dan laten Engelse matrozen hun torpedojagers en andere prachtschepen in IJmuiden achter om de trein naar Amsterdam te pakken en daar te gaan passagieren.

De verslaggever beschrijft hoe knappe, jonge kerels ‘met hun blote spiernekken en hun glad-geschoren  gezichten’ in rijen van vier en vijf het Centraal Station uitstromen. Dat moet een spektakel zijn geweest waar volksschrijver Gerard Reve zijn vingers bij zou hebben afgelikt, want de verslaggever heeft het over tengere jonge broekies ‘met hun brutale oogjes in bewegelijke gezichten en groote houten pijpen vastgeklemd tusschen hun tanden.’

Twee Engelse matrozen brengen een bezoek aan Artis, ca. 1931. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Een glasie bier

De meeste matrozen trekken naar de Nes of de Zeedijk om zich aan het gerstenat te laven. Als de cafédeuren open vliegen, waait het piano-getjingel of harmonica-gedrens naar buiten. En de dames van de bediening lopen druk af en aan: ‘Wil joe nog niet een glasie bier?’ of ‘If joe wil dance, gaat u uw’s gang maar.’ Maar echte matrozen dansen natuurlijk niet.

In café België jammert een blinde harmonicaspeler, terwijl een korte dikke matroos ‘een der nimfen van den Zeedijk’ de dansvloer op trekt, terwijl zijn maten ademloos toekijken. Stil voor zich uit kijkend drinken ze hun bier en roken ze hun Hollandsche sigaren. Of ze roepen ‘Thank you very much’ tegen de man van het Leger des Heils, want zo’n Salvation Army hebben ze in Engeland natuurlijk ook. ‘En het waren stevige handdrukken die zij met hem wisselden.’

Publiek in café Nooyer in de Jordaan, jaren ’50. Collectie Stadsarchief Amsterdam.

Tekst: Arnoud van Soest
Omslagfoto: Leo Gestel, ,

Voor dit artikel is gebruik gemaakt van www.delpher.nl, het krantenarchief van de Koninklijke Bibliotheek.

Publicatiedatum: 02/04/2021

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie.

Plaats een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Vereiste velden zijn gemarkeerd met *. Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd.