Zo kon Floris V via Kennemerland over de dijk tot Medemblik komen. Het was een grote vooruitgang dat er bij de droogmakerijen vanaf de zestiende eeuw meer dijkjes kwamen: dat was tenminste stevige grond, waarop je een weg kon aanleggen. Nu een paar grote sprongen. Het verkeer met paard en wagen was tot de zeventiende eeuw de enige manier van reizen over land: pas na 1618 kwam de trekschuit in Nederland.
Van zandweg naar asfalt
In de negentiende eeuw werd het vervoer sneller: de stoomtrein en stoomtram verschenen en met koetsen en paarden reed men over de macadamwegen die na 1834 ontwikkeld werden. Op deze wegen bracht men gebroken puin aan, waarna fijner grind werd ingewalst. Een wals, getrokken door paarden, kon dat werk nog aan.
Het verkeer nam toe: vanaf 1895 reden er auto’s met rubberbanden over de wegen en met hun grotere snelheid zogen ze de kleine steentjes uit het oppervlak van de weg. Gevolg: kuilen, gaten en plassen. Hoe kon je dat voorkomen? Door de toplaag vast te leggen met bitumen: het zwaarste deel van olie, namelijk teer. Later noemde men dit asfalt.
Vanaf 1900 werd het verharden van wegen een klus die met paarden niet meer was uit te voeren. De wegen moesten met zware rollen gewalst worden. Een rol van vijf ton was wel het minste; het gewicht kon oplopen tot ruim twintig ton. Dat was het moment waarop de stoomwals zijn intrede deed. Het aanleggen en walsen was een karwei van maanden: met alle hulptroepen kostte het zeker een maand per strekkende kilometer.
Een rondtrekkend beroep
De machinisten van stoomwalsen waren vaklui: als een wals op losse ondergrond te snel bewoog, schoof het oppervlak vooruit en kreeg je hobbels. Juist een stoomwals kan heel langzaam rijden: beter dan een motorwals. Begin twintigste eeuw was daarom de stoomwals een duur, maar ideaal instrument om een goede asfaltweg aan te leggen. Op allerlei plaatsen in het land werden deze walsen ingezet. Met de machinist ging de hele familie mee, in een keetwagen die elke keer bij een ander werk werd neergezet.
Mocht je nog het idee hebben dat alleen schippers en kermislui door het land trokken om hun werk te doen en daarbij hun hele familie meenamen: ook de wegenbouwers hadden met hun familie een trekkend beroep.
Het leven speelde zich af rond de stoomwals. Van maandagochtend tot zaterdag aan het werk: kolen scheppen, water laden, de machine onderhouden en eventueel repareren. Dan op zaterdagmiddag rust. Poetsen wat gepoetst moest worden en zondagavond vast weer onder stoom brengen, want het duurde zeker zes uur voordat de machine bedrijfsklaar was. Zo werd de autoweg A13 tussen Rotterdam en Den Haag in 1937 met behulp van minstens tien stoomwalsen aangelegd.
Van gereedschap tot pronkstuk
Het indrukwekkendste optreden van de stoomwalsen was kort na de Tweede Wereldoorlog. De start- en landingsbanen van Schiphol moesten zo snel mogelijk weer in orde worden gebracht. Kolen waren meer voorradig dan diesel, dus de machtige machines kregen toen een van hun laatste grote klussen te doen.
Werken met een stoommachine was zwaar en duur. Daarom zijn er na de Tweede Wereldoorlog steeds minder stoomwalsen ingezet voor wegverharding. Na 1960 ging de stoomwals uit bedrijf. Gelukkig zijn er amateurs en een vereniging die deze machines conserveren en zo vaak mogelijk de ketels opstoken. In Noord-Holland vinden de meest bekende evenementen met stoomwalsen plaats in Hensbroek en Hoorn.
Publicatiedatum: 31/05/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.