In dienst van de stad
Nederlanders zijn een muziekminnend volkje. Velen nemen actief deel aan het muziekleven, zij het dat ze het musiceren vooral zien als sociale activiteit in dienst van de kunst met de grote G van Gezelligheid. Zo is het nu en zo was het vroeger ook al. Voor beroepsmatige muziekbeoefening is hier in vergelijking met andere landen nooit veel emplooi geweest, en alleen dan wanneer de muziek bijdroeg aan het maatschappelijk nut. De beste werkverschaffers tot ca. 1800 waren de stadsbesturen.
Kerken maakten hier deel uit van het publieke domein. De orgels behoorden daar ook toe en dus was het helemaal niet vreemd dat hun bespelers werden aangesteld door het openbaar bestuur. Onze beroemdste componist, Jan Pieterszoon Sweelinck, verdiende een groot deel van zijn inkomen als stadsorganist van Amsterdam en werd bijna dagelijks ingezet als muzikaal paradepaard namens de bestuurders.
Salarisverhoging
Maar ook zijn Haarlemse leerling Cornelis Helmbreecker kon er wat van. Hij vervulde een vergelijkbare functie in de Grote of St. Bavokerk. Op gezette tijden bespeelde hij het grote Gerritsorgel (de voorloper van het huidige Müllerorgel) ter vermaak van de hele burgerij. Stichtelijk vermaak, dat wel. Later, nog tijdens Helmbreeckers ambtsperiode, kwam daar de taak van het begeleiden van de psalmzang tijdens de protestantse erediensten bij. Het leverde hem, net als veel collega’s in andere steden een aardige functieverzwaring en dus salarisverhoging op.
Orgelspelende brandweerman
Overigens werd het stadsorganistschap ook wel gecombineerd met andere functies, zelfs niet muzikale. Cornelis Aelbrechts was in Haarlem tevens brandweerman in stadsdienst. De stadsorganist bespeelde ook meestal de torenklokkenspelen in de stad waar hij werkzaam was. Het instrument, meestal carillon of beiaard genoemd, maakte in de 17e eeuw een geweldige ontwikkeling door dankzij het werk van de klokkengieters Hemony. Het gevolg was dat de stadsorganist zijn handen net zo vol had aan het bedienen van de klokken als van de pijpen. Dat was maar goed ook, want aan het einde van de 18e eeuw verloor de organist een groot deel van zijn functie.
In Haarlem ging het anders
Dit was een gevolg door de scheiding van kerk en staat die een einde maakte aan diens openbare taken. Wat restte was een aanzienlijk kleiner dienstverband als kerkorganist bij de plaatselijke Hervormde Gemeente, die hem alleen nodig had voor de zondagse erediensten. Als beiaardier bleef hij in dienst van de stad. Alleen in Haarlem ging het anders. Het Müllerorgel bleef na jaren van geruzie eigendom van het stadsbestuur, waarmee de stad het reservaat werd voor de laatste nog ‘in het wild’ voorkomende stadsorganisten. Elders in het land heeft men de charme van het aloude ambt herontdekt en telt Nederland weer een aantal uitgezette exemplaren… Niet dat die er rijk van worden, het dient vooral voor de gezelligheid.
Tekst: Anton Pauw
Publicatiedatum: 28/05/2014
Vul deze informatie aan of geef een reactie.