De schatrijke Haarlemmer Pieter Teyler (1702-1778) was een kind van zijn tijd. Hij wilde kunsten en wetenschappen een impuls geven met een jaarlijkse prijsvraag. Dat had hij in zijn testament bepaald. Daarin stond ook hoe de antwoorden – vaak dikke geschriften – moesten worden beoordeeld. Dat gebeurde in een gemeenschappelijke vergadering van Directeuren van Teylers Stichting en de leden van de beide Teyler Genootschappen. Na verloop van tijd gaf het advies van de opsteller van de prijsvraag de doorslag.
Procedure en beloning
Tijdens de vergadering werd ook de inhoud van de nieuwe prijsvraag vastgesteld. Deze werd gepubliceerd in de Haerlemsche Courant en in speciale programma’s voor binnen- en buitenlandse tijdschriftredacties. De inzendingen moesten geschreven zijn in het Latijn, Nederlands of Frans – na 1796 ook Engels of Duits – en ondertekend met een spreuk. Op een verzegeld briefje moest de naam van de auteur staan met diezelfde spreuk. De namen van de prijswinnaars en hun inzendingen werden gepubliceerd in de Verhandelingen van de Genootschappen. De prijswinnaars kregen bovendien een gouden of zilveren medaille of een forse som geld. De andere inzendingen werden anoniem gearchiveerd, en de verzegelde enveloppen ongeopend verbrand. We weten dus niet hoeveel (internationale) beroemdheden buiten de prijzen zijn gevallen.
Prijsvragen en genootschappen uit de mode
In de negentiende eeuw was de prijsvraag nog wel even populair, maar in het tweede kwart van de eeuw niet meer. Ook de genootschappen zelf raakten uit de mode. De wetenschap specialiseerde zich in een snel tempo en werd steeds vaker op universiteiten beoefend.
Publicatiedatum: 08/06/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.