Door digte boomen
Wandelen was een populair tijdverdrijf in de zeventiende en achttiende eeuw. Met name de oevers van de Amstel waren een geliefd landschap. Vanzelfsprekend kon men daar terecht in talloze uitspanningen die vaak over een pleziertuin beschikte. De bekendste waren onder andere de Beerebijt en de Pauwentuin. De Beerebijt was een herberg ter hoogte van de huidige Tweede Jan van der Heijdenstraat en dankte zijn naam aan de honden- en berengevechten die er werden gehouden.
De Pauwentuin, vernoemd naar tijdelijk eigenaar Michiel Pauw, was tot in de zeventiende eeuw een buitenplaats op de zuidhoek van de huidige Ceintuurbaan. In 1638 werd de tuin verkocht en het huis ging toen dienst doen als herberg. De uitspanning trok bezoekers uit heel Amsterdam en ook Rembrandt zou er te gast zijn geweest. Rond 1850 werd de herberg gesloopt. Een achttiende-eeuwse lofzang beschrijft de heerlijkheden van de Pauwentuin: “Men zit in d’open lugt, bedekt voor zon en winden. Door digte boomen, die met hun verheven kruin een schaduw geven aan deez’ aangenamen tuin.”
Gegoede burgerij
Over het algemeen werden de populaire pleziertuinen bezocht door de gegoede burgerij. Het entreegeld dat veel tuinen vroegen en de prijzen van de versnaperingen waren voor arbeiders immers niet op te brengen. Langs de Overtoom waren er veel te vinden, evenals rondom de Kwakerspoel, een grote plas in de huidige Kinkerbuurt (in de buurt van Kwakersplein). Eind achttiende eeuw lagen hier verschillende uitspanningen en tuinen als ‘De Keizerskroon’ (waar nu de Potgieterstraat is), de Collegietuin ‘Mijn Genoegen’ en ‘De Eendracht’, later Buitenlust geheten, aan de westrand van de Kwakerspoel.
Kindervermaak
In de zeventiende en achttiende eeuw richtten de pleziertuinen zich voornamelijk op een volwassen publiek, maar in de negentiende eeuw werd het een plek waar het hele gezin zich kon verpozen. Doolhoven zijn geen attracties meer voor volwassenen, maar iets voor kinderen. ’t Vosje, ooit een tamelijk ruige herberg ten oosten van de stad waar veehandelaren overnachtten, veranderde in een beschaafde theetuin waar zomers “hele families uit den middenstand gezamenlijk met hun kinderen heengingen om daar een geheelen dag te verblijven, en waar de kinderen zich met wip, schommel, zweefmolen en andere spullen of wel paard- en ezeltjerijden konden vermaken.”
Ook herberg De Roomtuintjes, aan de kop van de huidige Pieter Vlamingstraat bij de Mauritskade, trok op zonnige dagen gezinnen “met kinderwagentjes, zuigflesschen, vliegers, springtouwen, enz.” De herberg dankte overigens zijn naam aan de veehandelaren die er overnachtten. Als vergoeding mocht de herbergier de gestalde koeien melken en de room aan gasten verkopen. Een andere populaire bestemming voor een zondags uitje was speeltuin Schollenburg op de Weesperzijde, hoek Ringdijk. Er was een oranjerie en een hangbrug waar kinderen vanaf konden springen.
Opkomst stadspark
Eind negentiende eeuw viel het doek voor veel Amsterdamse pleziertuinen. Sommige tuinen, zoals de Pauwentuin, hadden allang hun glans verloren door concurrentie of slechte exploitatie. Maar de meeste moesten het veld ruimen voor de stadsuitbreidingen. De grond was eigendom van de gemeente die eenvoudigweg de huur opzegde.
De ondergang van de particuliere pleziertuinen hing ook samen met de opkomst van een nieuw fenomeen: het voor iedereen vrij toegankelijke stadspark waarvan er eind negentiende en begin twintigste eeuw veel werden aangelegd. Bovendien kwam door de komst van tram, trein en auto de rest van Nederland een stuk dichterbij de stad te liggen. De geschiedenis van de Amsterdamse pleziertuinen leeft voort in straatnamen (Roomtuintjes), cafénamen (Eik en Linde, ’t Kalfje) maar vooral in het beroemde kinderliedje ‘Schuitje varen, theetje drinken’.
Dit artikel is een fragment uit het gelijknamige artikel van Wanda Nikkels in Ons Amsterdam in 2006, aangepast door de redactie van Oneindig Noord-Holland.
Publicatiedatum: 27/05/2011
Vul deze informatie aan of geef een reactie.