Kunst maken bijvoorbeeld, zoals diverse lichtfestivals aantonen. Maar kunstzinnig licht is zeker geen trend van de afgelopen jaren. Ook al in het begin van de twintigste eeuw speelden kunstenaars met de mogelijkheden van de sfeermaker. In verf wel te verstaan.
Vive la France
Rond de vorige eeuwwisseling was in Nederland op kunstzinnig vlak een aantal dingen duidelijk: de kunstacademies bepaalden wat goede kunst was en de stad Den Haag vormde hierin het centrum. Het realistische, wat grauwe en sombere werk van de Haagse School voerde boventoon. Maar er borrelde wat. In Parijs, kunstbolwerk van Europa bij uitstek, vormden zich al sinds de tweede helft van de negentiende eeuw allerlei reacties op wat als algemeen geaccepteerd werd beschouwd. Kunstenaars keken niet enkel meer naar de pure werkelijkheid, sfeer en kleur eisten ook hun plekje op. Er werd flink met diverse technieken geëxperimenteerd om deze elementen goed uit de verf te laten komen. Naast bekende onderwerpen als het landschap werd daarbij het bruisende nachtleven een graag gebruikt onderwerp. Menig kunstenaar keek met nieuwsgierigheid naar wat er in de Franse hoofdstad gaande was, ook in Nederland.
Enkeltje Amsterdam
Nu moet je niet denken dat de interesse van enkele kunstenaars voor de ontwikkelingen in Parijs gelijk een grote ommekeer in de Nederlandse kunst betekende. Veel bleef nog hetzelfde, maar er onderstonden kleine scheurtjes in wat al zo lang als vanzelfsprekend werd beschouwd. Het feit dat rond 1900 niet langer Den Haag maar Amsterdam het kunstcentrum van Nederland werd, zou gezien kunnen worden als een teken aan de wand. Veel kunstenaars die toe waren aan iets nieuws kwamen in de stad wonen en ateliers werden ontmoetingsplekken. Dat er in Amsterdam steeds meer moderne kunst te bezichtigen was, hielp ook. Zo kwam er een grote collectie kunstwerken van Vincent van Gogh naar de stad, en de toenmalige conservator van het Stedelijk Museum had zich als doel gesteld moderne kunst meer te ruimte te geven in zijn zalen. Een mooie bodem voor een nieuwe generatie kunstenaars om hun zaadjes te planten.
Prijswinnaar
Een schilder die in deze periode in Amsterdam studeerde, was Jan Sluijters. Als leerling aan de Rijksakademie van Beeldende Kunsten won hij in 1904 de Prix de Rome, een reisbeurs die werd uitgereikt aan talentvolle leerlingen. Dat deed hij met De profeet Elisa en de zoon van de Sunamitische vrouw, een schilderij met een klassiek onderwerp, uitgevoerd in een klassieke stijl. Met het geld dat aan de prijs verbonden was, kon de winnaar voor verdere ontwikkeling op reis. Sluijters ging naar Italië, maar eenmaal daar waren het niet de werken van de vele oude meesters die in steden als Rome te bewonderen waren die zijn aandacht trokken. Het fleurige straatleven was eigenlijk veel interessanter. Ook toen Sluijters een jaar later zijn reis voortzette naar Spanje was hetgeen dat hij in zijn dagelijks leven voorbij zag trekken een grote inspiratiebron. Dit alles had invloed op zijn stijl van schilderen en zeker op zijn kleurgebruik. Van de klassieke, neutrale en wat stijve schildertrant die hij aan de academie gebruikte (en waarmee hij dus zijn reisbeurs had weten te bemachtigen) kwam er kleur en beweging op zijn doeken.
Feest!
Toen Sluijters in 1906 in Parijs terecht kwam, was er geen houden meer aan. Alles was hij om zich heen zag, bracht hij in beeld, waaronder het café- en nachtleven. Eén van de schilderijen die hij maakte naar aanleiding van zijn tochten door de straten van Parijs was Bal Tabarin. Het doek vertoont een avondje uit in de toentertijd bekende nachtclub Bal Tabarin. De dansvloer, die de onderste helft van het grote kunstwerk in beslag neemt, is gevuld met feestelijk geklede bezoekers; een wirwar van zwiepende rokken, mannen in pak, en hoedjes in diverse vormen en formaten. De ruimte tussen sommige paren lijkt iets kleiner dan men in het dagelijks leven gewend was en sommige rokken worden misschien iets hoger opgetrokken dan als fatsoenlijk werd geacht, maar wat geeft het, het is feest! Wat zich precies op de dansvloer afspeelt, blijft voor ons sowieso gissen; de door Sluijters gebruikte schilderstijl is vluchtig, streperig en vlekkerig.
Het feest gaat verder in de bovenste helft van het kunstwerk. Een vuurwerk van kleuren, stippen en strepen vormen samen de verlichting van het etablissement. Op een donkere achtergrond van een mengsel van blauw, groen, paars en rood springen twee in kleine gele stipjes opgezette ballen in het oog. Eén van de ballen bevindt zich zo goed als in het midden van het doek en stuitert je als beschouwer tegemoet. Daaromheen kronkelen slierten in de dezelfde geeltinten. Sluijters legde zijn opgedane indrukken, zijn kennismaking met nieuwe kunstenaars en stijlen, en zijn belevenissen in de Franse hoofdstad in het werk. Dat ging zijn geldschieters te ver. Zijn beurs werd ingetrokken en Jan Sluijters stond vanaf dat moment te boek als rebel.
Licht in Amsterdam
Ondanks (of misschien wel dankzij) de afwijzende houding van de academie en het verlies van zijn beurs ging Sluijters op dezelfde weg verder. Terug in Amsterdam zocht hij lotgenoten, die hij vond in Piet Mondriaan (voordat hij herkenbare voorstellingen uit zijn schilderijen bandde), de nu minder bekende Kees Spoor en Leo Gestel. Niet de voorstelling zelf maar de manier waarop de voorstelling werd verbeeld was voor hen het belangrijkste doel. Kleur, licht en een snelle, karaktervolle penseelvoering vormden de basis. Geen gladgetrokken naakten naast een bloemstuk meer, maar expressie. Voortbordurend op het werk van oudere kunstenaars, die de bloei van de moderne kunst in Frankrijk aan den lijve hadden mogen ondervinden, creëerde de groep zo een kunstvorm die bekend kwam te staan als het Amsterdams luminisme.
Tentoonstelling zonder afleiding
Eind 1908 kwamen de luministen tot de conclusie dat hun werk niet tot hun recht kwam op de reguliere tentoonstellingen. Ze zaten artistiek niet op één lijn met wat doorgaans werd getoond. Daarom wilden zij een eigen expositie. Plaats van handeling: het Stedelijk Museum in Amsterdam. In 1909 was het zover en de reacties waren niet mals. Volgens een bekende criticus zou een dokter het zelfs ‘typische ziektebeelden’ noemen. Eenmaal van de eerste schok bekomen, werd de schildervorm een daverend succes en hadden sommige latere tentoonstellingen zelfs speciale luministenzalen. Voor onderwerpen zochten de kunstenaars het dicht bij huis, zoals de interieurs van hun huizen en ateliers. Maar vooral met het landschap konden zij erg goed uit te voeten. Leo Gestel maakte in 1909 bijvoorbeeld een serie herfstlandschappen waarvan Herfst er één is.
Gestel heeft de bovenste helft van het doek met een gele lijn opgedeeld in diverse slordig ingekleurde blauwe vlakken, waarbij de verfstreken alle kanten op wijzen. Midden in al dat blauw zijn lichte lijnen naar beneden getrokken; licht dat uit de hemel stroomt. Dit alles speelt zich af boven een landschap van bomen en planten. Hoewel je dit tafereel in het echt nooit in deze vorm zal tegenkomen, kan iedereen die wel eens een Nederlandse herfstwandeling heeft gemaakt zich indenken wat Gestel ongeveer heeft gezien. De beleving van het moment was belangrijker dan de verbeelding van de werkelijkheid. Een herfstzonnetje in licht en kleur.
Het Amsterdams luminisme was geen lang leven beschoren. Rond 1911 was het nieuwtje er wel af en waren kunstenaars klaar voor de volgende stap. Het luminisme kan misschien het beste worden gezien als een bescheiden breekijzertje. De Amsterdamse schilders wrikten de deur naar nieuwe kunst een stukje verder open. Geen Parijse taferelen, maar de breeksporen waren wel degelijk op het kozijn zichtbaar. Waar een beetje licht wel niet allemaal goed voor kan zijn.
Auteur: Nienke Knotter
Literatuur
Blotkamp, C., Ewers-Schultz, I. en G. Wendermann, Meesters van het licht. Lumistische schilderkunst in Nederland en Duitsland, tent. cat. Rotterdam (Kunsthal) 1996.
Dijke F. van (red.) en D. Hardeman (red.), Kleur ontketend. Moderne kunst in de Lage Landen. 1885-1914, tent. cat. Den Haag (Gemeentemuseum) 2015.
Eeden, F. van, ‘Gezondheid en verval in de kunst (naar aanleiding der tentoonstelling Spoor – Mondriaan – Sluyters)’, Op de hoogte 6 (1909) 2, p. 82.
RKDStudies Jan Sluijters <http://sluijters.rkdmonographs.nl/> (20 januari 2018).
Publicatiedatum: 22/01/2018
Vul deze informatie aan of geef een reactie.